×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 554 niet laden
Een nieuw jaar ligt voor ons als een onbeschreven blad, nog niet ingevuld. Wat gaat het ons brengen? We hebben het niet allemaal in de hand. Er zijn dingen die ons overkomen. Eergisteren hebben we van twee mensen, die hier tussen ons in zaten in het afgelopen jaar, vanuit deze kerk afscheid moeten nemen. Mogen wij in staat zijn om ons hoofd te buigen als het nodig is, in staat dingen een plek te geven die wij niet in handen hebben. Maar wat wij mensen wel in handen hebben, mogen wij daarvoor gaan.

Wij zijn een parochiegemeenschap, we willen dat zijn. Als zodanig hebben wij de traditie voort te zetten van Jezus van Nazareth, in zijn spoor verder te bouwen aan een wereld van broeder/zusterschap, aan zijn koninkrijk. Maar waaruit bestaat onze gemeenschap? Zoveel verschillende mensen, zoveel mannen, vrouwen, kinderen, die telkens plaats nemen in deze kerk, onder het verbondsteken van God. En al die mensen zijn even zovele schakels in die traditie, omarmd als ze zijn door het verre verleden, de 12 stammen van Israel, en met de twaalf apostelen (ik kijk naar de twaalf lichtzuilen) in hun midden. Daar treden wij binnen, zo verschillend als wij zijn, om onderdeel uit te maken van de lange traditie, die tot ons gekomen is; en om - op onze beurt - die traditie door te geven aan hen die na ons komen.

Wat geven we dan door; wat behelst deze traditie? Dan denk ik niet zozeer aan overgeleverde dogma's en waarheden, ook niet aan een reeks opgelegde gedragsregels, die van boven op ons neerdalen. Ik denk veeleer aan het eenvoudige er-zijn-voor-de-ander in navolging van Jezus van Nazareth. Ik denk aan de bagage, die onze eigen ouders ons meegegeven hebben, aan hun liefde en zorg voor mensen, aan wat voor hen van wezenlijke waarde was, aan hoe zij ons voorgeleefd hebben. En al onze ouders - verschillend als zij zijn - hebben wat voor hen waardevast was, op hun beurt ontvangen van hun ouders, van grootouders, van overgrootouders. In die traditie zitten wij, wij mensen zoals wij hier samen zijn in deze gemeenschap, gevoed door wat uit het verleden aan kostbaars tot ons kwam langs verschillende lijnen.

Dit is de Andreasgemeenschap, anders dan andere gemeenschappen, vanwege haar heel eigen karakter, de heel eigen geloofsschat die zij in zich draagt. Als ik bij het begin van dit nieuwe jaar een zegewens mag uitspreken, dan is het dit: dat wij als gemeenschap die kostbare schat van die traditie mogen koesteren en ons verantwoordelijk weten om ze - met onze eigen inbreng verrijkt - uit te dragen naar de wereld buiten deze muren en door te geven aan onze kinderen. Deze parochie wil niet in zichzelf gekeerd zijn maar naar buiten treden, er zijn voor de ander; er staan niet voor niets voeten op de grote deur. Onze parochie zoekt daadwerkelijk om mensen, groepen mensen, die uit de boot zijn gevallen of dreigen te vallen, binnen onze gemeenschap te houden of te halen. Zij probeert om over de parochiegrenzen heen te kijken en oog/hart te hebben voor mensen daarbuiten, zowel dichtbij als ver weg voor mensen in de zuidelijke wereld, die van vele - zo niet alle - noodzakelijke levensbehoeften verstoken zijn.

Ik heb er behoefte om nu, op de eerste dag van een nieuw jaar, twee momenten te noemen: de eerste is geweest, de tweede staat te gebeuren.

De eerste: Ik lees uit het evangelie van vandaag: "Haastig gingen de herders naar Bethlehem en vonden Maria en Jozef, en het kind dat in de voerbak lag". En iets verder staat er: "De herders keerden terug; ze verheerlijkten en loofden God om alles wat ze hadden gehoord en gezien." Ook op kerstavond hoorden wij het verhaal over de herders, in een van de vieringen. En er werd uitleg bij gegeven: Herders waren het minste volkje in de die dagen; uitschot; ze telden niet mee; ze hadden geen stem; ze werden niet gehoord. Als er een nieuwe koning van de joden was geboren, dan zouden de herders - bij alle normen van de wereld toen - toch wel de laatsten zijn die op kraamvisite genodigd zouden worden, maar ze waren de eersten. Maria begreep het, staat er in het evangelie; en de herders begrepen het en het was feest voor hen. Iets van dien aard gebeurde ook hier in de kerk in die viering. Er zaten herders hier in een hoekje van de kerk; ze waren genodigd. Ze werden geroepen en kregen een feestcadeau; maar vooral, ze kregen een stem, die hun daarbuiten stelselmatig ontnomen werd; ze verheerlijkten en loofden god om wat zij gehoord en gezien hadden. En de hele gemeenschap begreep wat er op dat moment gebeurde en applaudiseerde spontaan. Dat was het eerste moment, waarover ik wilde vertellen.

Het tweede is dit: Wij hebben broeders/zusters ver weg, in de zuidelijke landen. Wij horen en zien hen op de buis; wij horen hun geroep, wij zien hun honger en armoede; wij weten hoe zij moeten knokken voor menswaardig leven en voor toekomst voor hun kinderen. Maar het is ver weg, en we hebben de neiging om die wereld ook maar verre van ons te houden. Als parochie willen we dat niet meer; wij willen die zuidelijke wereld binnen onze muren halen. Daarom sturen we binnenkort twee parochianen, twee vrouwen, om te gaan kijken naar Sierra Leone in West Afrika, om hun ogen de kost te geven, om te luisteren en om banden van vriendschap aan te knopen. En om strakjes daarover te vertellen, zodat we als parochie kunnen zien of wij iets voor hen kunnen betekenen; en ook kunnen zien en horen van hen, welke rijkdom zij ons te bieden hebben, want dat hebben ze zeker.

Dat wilde ik u vertellen op de eerste dag van het nieuwe jaar. Moge God ons zegenen en behoeden, de glans van zijn gelaat over ons spreiden en ons genadig zijn. Haar gelaat naar ons keren en ons vrede schenken. Moge Zij onze pogingen zegenen.