×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden

Ik dacht na. ‘Ontmoetingsfeest' heet deze dag in het Oosten. En inderdaad: het verhaal van Lucas bruist van ontmoeting. Alles lijkt samen te komen daar in die tempel, in een over en weer van herkenning en vervulling, in een feest van openheid. Ik zie het voor me: het oude offerritueel en de pasgeborene, onherhaalbaar nieuw. Simeon, de trouwe dienaar van de Thora, en Anna, de toegewijde profetes. De ‘velen in Israël' en ‘állen die bevrijding verwachten'. Het kind, maar ook de jonge ouders, de man van onbestemde leeftijd en de hoogbejaarde vrouw: alle generaties bijeen. En vreugde en angst, troost en zwaard, val en opstanding, nacht en dag: heel het leven in een notendop. Alsof de grote tegenstellingen eindelijk overbrugd zijn, alsof hemel en aarde elkaar raken.

Bij Simeon en Anna kwam mij een ander tweetal voor ogen: Hanna en Driek van Deursen, ongetrouwde broer en zus in mijn geboortedorp. Ongelooflijk maar waar: Hanna was vroedvrouw en Driek was doodgraver. De een heeft mij gehaald zoals dat heet, de ander heeft als een trouwe knecht mijn ouders begraven. Ik wist dus als kind reeds, hoe dicht leven en dood tegen elkaar aan liggen: ze woonden in hetzelfde huis.
Mooi, zo'n gedachte. Maar tevreden was ik niet. Want raken hemel en aarde ooit werkelijk elkaar? Of is dat gezichtsbedrog, een droom die opschuift met de horizon? En wie is er uiteindelijk de baas in huis: het leven of de dood, de vroedvrouw of de doodgraver? Loopt niet elke uittocht uit op insnoering en inpassing, elke bevrijding op nieuwe slavernij? Tijdens de bevalling al begint het sterven, tijdens het halen het brengen. En op elke zomer volgt een winter. En elke dag, hoe open ook, slibt dicht in een nacht zonder uitzicht. Zo dacht ik.
De geschiedenis is een cirkelgang, een neerwaartse spiraal. Ach, als die Simeon daaruit een doorbraak ziet, houdt hij zichzelf dan niet voor de gek, en ons erbij? En als Anna één mensenkind beschouwt als de vervulling van haar lange leven, is ze dan niet aan het dementeren? Zo draaide ik rondjes in mezelf. (Dat is nu het nadeel van narratieve theologie. Mooie verhalen kunnen het hart verheffen, maar ook behoorlijk moedeloos maken. Hoe stralender het visioen, des te doffer de wanhoop. Schiet dus nooit op de verteller, hij heeft het al moeilijk genoeg.)

In arren moede besloot ik mij tot Simeon zelf te wenden: ‘Wat was er in ‘s hemelsnaam met jou aan de hand, toen, daar in de tempel, dat je zo poëtisch werd? Wat voor redding heb jij daar ontdekt?'
Simeons antwoord loog er niet om. ‘Om te beginnen', zo sprak hij, ‘zou je wel eens u" kunnen zeggen. Vervolgens: die cirkelgang, jongen, is vooral jóuw probleem. Pas als je er zelf in gaat staan en meedraait in de geschiedenis, kun je een opening ontdekken. En ten derde, om op je vraag terug te komen: toen ik ophield "Heer, Heer" te roepen en ménsen zag en hoorde, toen vond ik de vertroosting van Israël. Toen ik de zegening van de Enige over liet gaan in een zegening van mensen. Toen ik dat kind in mijn armen nam: toen heb ik God op zijn plek gezien. Toen ik zelf zo vrij werd, was mijn opdracht - het bevrijdingsvisioen hoog te houden - voltooid.' ‘Het visioen kreeg vlees en bloed', zei ik slim en godgeleerd, maar het lijkt zo eenvoudig'. Simeon sprak: ‘In het gewoonste gaat de Allerhoogste schuil. Maar je moet het willen zien. Om de hoogste redding te vinden moet je je omdraaien en het laagste niveau opzoeken.' ‘Is dat alles?', vroeg ik beduusd. ‘Het is alles', zei hij, ‘en het vráágt alles. Het levert prachtige liederen op, maar ook pijn als een zwaard door je ziel.'

Nog was ik niet tevreden. Ik richtte mij tot Anna met de vraag: ‘Zeg mij, Anna, waarom is ons niet overgeleverd wat u toen gezegd hebt?'
‘Je mag wel "jij" zeggen', verklaarde Anna; haar stem klonk jonger dan ik gedacht had. ‘Wat ik toen gezegd heb: je mag er naar raden. De geleerden verschillen van mening over mij. Het kan zijn dat mijn woorden onder tafel zijn gewerkt; ik zou niet de eerste vrouw zijn die dat lot trof. En in elk geval heeft Simeon het gras voor mijn voeten weggemaaid. Maar het kan ook zijn, dat de aandachtige lezer alleen al bij mijn naam het lied van onze moeder Hanna hoort, over bevrijding en een wereld omgekeerd. Trouwens, ook de moeder van dat kind wist daarover mee te zingen in haar Magnificat.
Hoe dan ook, de geleerden kunnen mij niets schelen. Dat niet is opgeschreven wat ik toen gezegd heb, dat vind ik goed, ja zeer goed. Nu kunnen vrouwen van alle geslachten hun eigen verhaal invullen, en ook de mannen als ze durven. Want het visioen mag niet gefixeerd blijven op dat ene jongetje toen en daar. Het woord is vlees geworden, jawel, maar dat moet ook weer woord worden, zodat het zich telkens opnieuw kan innestelen in de schoot van wie wil. Het gaat tenslotte om de bevrijding van állen. Die belofte van bevrijding kan niet worden vastgespijkerd aan één kind, die moet rondgaan over de aarde: vrede van mens tot mens.'

Ons gesprek - liever gezegd: de monoloog van Anna, ze haalde de schade aardig in - werd onderbroken door mijn dochter. Of ik haar wilde helpen met haar huiswerk. Wiskunde. Gelukkig ging het niet over cirkels.
Ik had iets geleerd dat ik bij vroedvrouw Hanna en doodgraver Driek nog niet ontdekt had: dat niet alleen leven en dood in hetzelfde huis wonen, maar dat ikzelf dat huis bén. En dat ik kiezen kan, voor vallen of opstaan, vloek of zegen, dood of leven. Hier, nu, in de tempel die ‘wereld' heet.