Stromen van levend water (Joh. 7,37-39)

Op de vooravond van Pinksteren spreekt Jezus in de liturgie over levend water. Hij duidt daarmee op de Geest. De Geest is een geschenk van Jezus, zijn grootste. De Geest komt opdat wij Jezus niet zouden vergeten en van uit hem leven. Hij komt nadat Jezus is heengegaan, want de Geest wijst naar de gekruisigde en de verrezen Heer. Hij komt nadat Jezus langs zijn weg van lijden en verrijzen door zijn Vader is verheerlijkt. Christen zijn, dit is leven vanuit de inspiratie van Jezus, in en door zijn kracht. Door dit contact ontspringt in ons een bron van leven, van frisheid.

Jezus gebruikt beelden om over zichzelf te spreken en over de Geest. Bij de waterput van Jacob ontmoette hij een vrouw die water kwam putten. Jezus verwees naar een diepere dorst en zei zelfs dat hij deze diepe dorst kan lessen: “Als u wist wat God wil geven en wie het is die u om water vraagt, zou u hem erom vragen en dan zou hij u levend water geven” (Joh. 4,10). Hij zegt aan deze vrouw uit Samaria: “Wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft” (Joh. 4,14). Jezus ontmoet mensen en wekt in hen de dorst naar God. Hij is verschillende keren in Jeruzalem bij gelegenheid van een Joodse feest. Hij gaat naar het Loofhuttenfeest. Dit is een dankfeest in de herfst. Duitsers vieren jaarlijks het Erntedankfest. Op zulk feest danken wij Hem die wasdom heeft gegeven. Bij de riten van het feest behoorde het jaarlijks gebruik dat de hogepriester water ging scheppen uit de Siloë-vijver. Water brengt vruchtbaarheid in de stad. In de tempel dachten pelgrims aan een visoen van Ezechiël die uit de tempel een bron zag ontspringen met water dat vloeit naar alle windstreken.

Bij de feesten te Jeruzalem treedt Jezus daar op als spelbreker en tegenspeler. Zijn gesprekken met de toehoorders zetten hen aan na te denken over wie hij is en of ze hem aanvaarden. Als er over de tempel wordt gesproken, noemt Jezus zichzelf de nieuwe tempel. Wanneer water naar de tempel wordt gehaald, spreekt hij over het levend water, dat hij zal geven en dat hij zal doen stromen in het hart van elkeen die in hem gelooft. Er bestaan twee mogelijke lezingen van deze verzen, naargelang de interpunctie die men daarin aanbrengt. Ofwel stroomt het water, d.w.z. de Geest overvloedig uit Jezus, ofwel stroomt hij overvloedig uit de gelovige. In elk geval Jezus verbindt de gave van de Geest met zijn verheerlijking, die nog moet komen (Joh. 19,30 en Joh. 20,22). Voor de lezers van het Johannesevangelie is Jezus al verheerlijkt. Ze horen in de woorden van Jezus tijdens zijn aardse leven de verheerlijkte en de verrezene Heer, Jezus verbindt geest en water met elkaar. De christenen denken hierbij aan het doopsel en aan wat Jezus zei in het gesprek met Nicodemus over een wedergeboorte uit water en geest (Joh. 3,5). “Wie in Jezus gelooft, zal de geest ontvangen als zijn eigenste bezit en die zal in hem bron van leven worden” (H. Servotte, Johannes Literair, p. 63-64). Een belofte van Jesaja gaat in vervulling: “Vol vreugde zullen jullie warer putten uit de bron van de redding” (Jes. 12,3).

Het beeld, de metafoor in de rede van Jezus over het water duidt op de vernieuwing van de mens door de Geest. Wie gelooft… Het is de enige daad die Jezus van ons verwacht. Geloven in de verheerlijkte Jezus. Gelovige mannen en vrouwen worden zo bron van levend water.

Het beeld van water en bron spreekt aan. Water is levensnoodzakelijk. In de discussie over het klimaat wordt dit meer en meer onderstreept. Een bron staat voor begin en oorsprong; ze wijst op iets nieuws, het begint meestal klein en kan een brede stroom worden. Langs leidingen wordt het water dicht bij de mensen gebracht, echter niet overal. Fonteinen verfraaien steden. Wie in Rome komt, ziet alvast de Trevi-fontein en zoveel andere sierlijke fonteinen. Zürich heeft veel fonteinen in de stad, van allerlei grootte. Een van haar mooie fonteinen is er een met meerdere schalen. Het water vloeit over en vult de schalen. De opstellers van pinksterliederen als de hymne Veni Creator en de sequentie Veni Sancte Spiritus waren beïnvloed door het beeld van de bron.

De Geest is de bron, waaruit het leven springt (Z.J. 409), “een bron van hoop in alle dorst en duur” (Z.J. 410). Met dit levendwekkend water brengt de Geest verkwikking en lafenis. Hij wast wat vuil is en onrein. Hi j kan ons dor domein overstromen (Pinkstersequentie). De Geest is ons reeds gegeven. Toch bidden we dag aan dag dat hij mag komen. Op Pinksteren blijft de spanning tussen wat al is en wat er nog niet is. De Geest is gegeven en hij moet nog komen om alles te doordringen. Samen met de bruid, Gods kerk, zegt de Geest in het boek van de Openbaring: “Laat wie dorst heeft komen; laat wie dat wil drinken van het water dat leven geeft” (Op. 22,17). Elke paaszondag kwam de tweede lezing uit dit boek, waarin de Verrezene naar het einde ervan verklaart: Het is voltrokken! Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Wie dorst heeft, geef ik vrij te drinken uit de bron met water dat leven geeft” (Op. 21,6).

 De Geest wekt en lest de dorst. Deus sitit sitiri (Sint Augustinus). God heeft dorst ernaar dat wij naar Hem dorsten (Gregorius van Nazianze). Wie bij hem komt, ontdekt en bevaart nieuwe zeeën. En Dios se descubren nuevos mares cuando mas se navega (Luis de Leon). Toch kan die zoektocht lang duren en doorheen nacht en duisternis gaan. Uit die zoektocht is het mooie gedicht gegroeid van Johannes van het Kruis over de bron: “Wij trekken door de nacht om bij de bron te komen; alleen onze dorst wijst ons de weg en zal ons licht geven.” De noche iremos de noche, solo la sed nos alumbra.