Waar angst regeert (2013)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

DE DICTATOR EN DE BABY

De koning van het land voelt zich bedreigd door een pasgeboren baby! Dat is een sterk verhaal, maar wel herkenbaar. Het kwaad lijkt de goedheid onder de voet te lopen, maar de goedheid wint. Ik zie voor me het beeld van een boom van een kerel die doodsbang verwikkeld is in een schijngevecht met een bij. Ik zie een grote Duitse herder eerbiedig achteruit deinzen voor een poesje. Ik zie een olifant die in de boom klimt uit angst voor een muis! Ik zie een dictator met een tot de tanden bewapend leger sidderen voor een tengere dissidente schrijfster. Herodes vreest de pasgeborene omdat hij geen zuiver geweten heeft. Hij heeft bloed aan zijn handen. Ergens in zijn ziel woont een bang kind, een boos kind, een kind dat verwaarloosd is.

HERODES' ANGST

Herodes had zijn macht te danken aan het feit dat hij onvoorwaardelijk de Romeinen had gesteund. Hij genoot het vertrouwen van de keizer. Zo had hij beetje bij beetje zijn koninkrijk uitgebreid tot heel het gebied van Israël. Maar bij de eigen bevolking was hij gehaat. Zijn ouders kwamen niet van Juda maar van Idumea, het land van Edom, waar de oude vijand woonde, ten zuiden van Judea. Herodes had de tempel in Jeruzalem verfraaid maar ook een Romeinse adelaar op de gevel laten aanbrengen en dat werd hem om patriottische, maar ook om theologische motieven, zeer kwalijk genomen. Hij voerde de belastingen op om zijn ambitieuze bouwprojecten te betalen. Hij was wreed en kon opstandelingen zwaar straffen; hij richtte bloedbaden aan onder zijn tegenstanders, ook als dat leden van het sanhedrin waren. Omdat hij geen Judeeër was, kon hij het koningschap niet met dat van hogepriester combineren. Hij eigende zich daarom de bevoegdheid toe, de hogepriester in Jeruzalem niet alleen te benoemen, maar ook te ontslaan. Herodes bleef zich - zoveel is duidelijk - een buitenstaander voelen. Daardoor groeide zijn achterdocht. Hij liet zijn eerste vrouw ombrengen en veel leden van zijn schoonfamilie en drie eigen zonen. De Joodse geschiedschrijver Flavius Josefus legde de reactie van keizer Augustus vast, toen deze over de moord hoorde. ‘Je kunt beter Herodes’ varken zijn dan zijn zoon!’ Herodes had de bijnaam kindermoordenaar. Hij werd steeds meer verteerd door jaloezie en onzekerheid. Dat maakte hem bang, zo machtig als hij was, bang voor een klein kind. Zijn zo lang genegeerde geweten nam wraak. Op zijn sterfbed obsedeerde de gedachte hem, dat niemand zou treuren bij zijn begrafenis en dat er misschien wel een feest zou kunnen uitbarsten. Daarom liet hij van elke familie een lid gijzelen in het hippodroom. De gegijzelden moesten vermoord worden op zijn sterfdag. Zo zou men treuren in de stad! Gelukkig had Herodes een verstandige zus die het plan verijdelde.

OVERWINNING VAN HET KIND

Tegen die historische achtergrond wordt ons een oerbijbels motief verteld: het kwaad verschijnt met een imposant uiterlijk; het is gekleed in macht en rijkdom, maar het heeft een bange kwetsbare ziel. De bestrijder van het kwaad is een kind dat onbevangen de wereld tegemoet treedt, vol liefde, vers voortkomend uit de Schepper zelf. De overwinning lijkt aan Herodes, maar de angst vreet aan de poten van zijn troon. De gelovige ziet dit al. De overwinning is aan het kind van Bethlehem, aan de onschuld, aan de kwetsbare liefde van God. Maar voor het zover was, zal er veel pijn geleden zijn!

ZERE PLEK

Lieve kinderen. Boris was een grote vent. Op de weegschaal kwam hij over de 50 kilo. Er viel met hem niet te spotten. Af en toe liet hij zijn spierballen zien. Boris kon ook gemeen zijn. Als hij zag dat Ellen een lekkere Mars had dan ging hij vlak voor haar staan en zei: ‘Dank je wel, die Mars is vast voor mij bedoeld!’ Ellen werd bang en zei: ‘Asjeblief Boris.’ Wat Ellen het ergste vond, dat was, dat Boris ook gemeen was tegen dieren. Als hij zijn laarzen aan had, dan schopte hij soms in de richting van Lisa, haar poes. En hij trapte tegen het konijnenhok zodat Sniffie wel een uur hijgend in een hoekje zat. Hij gooide ook wel eens stenen naar schapen en eekhoorntjes. Maar gister had ze iets gehoord. Mamma was thuisgekomen van de dokter. In de wachtkamer was iemand, boem, op de grond gevallen. Hij was van zijn stokje gegaan, want hij kon niet tegen bloed. En dat was Boris geweest! ‘Arme jongen!’, had mamma gezegd. Maar Ellen had gedacht: ‘Wacht jij maar mannetje!’ De volgende dag haalde ze een mooie appel uit haar tas. Ze deed het vlak voor Boris ogen. En jawel! Boris hapte. ‘Wat een mooie appel heb jij daar? Die is zeker voor mij bedoeld?’ Ellen keek omhoog. Enkele kinderen bleven staan. Boris stak zijn grote hand uit. Maar Ellen begon te lachen. ‘Ik denk het niet!’, riep ze zo luid als ze kon.’ Ellen stroopte haar mouw omhoog. Daar had ze een pleister geplakt. Ze deed of ze die eraf wilde trekken. ‘Misschien wil je eerst dit zien...’ En toen draaide Boris zich met een ruk om en liep haastig weg. Daar ging de arme jongen!