15e zondag door het jaar C - 2019

‘Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?’

Zusters en broeders, die vraag stelt een wetgeleerde aan Jezus, maar het zou ook onze vraag kunnen zijn: ‘Jezus, wat moet ik doen om de hemel te verdienen?’ Wellicht zou Jezus aan ons vragen wat Hij on dat verband voorschrijft, en dan zouden we antwoorden: ‘Bemin God bovenal, en uw naaste gelijk uzelf.’ En wellicht zouden we daarop dan weer dezelfde vraag stellen als de wetgeleerde, dus: ‘Wie is mijn naaste?’

Het is een vraag die we ons zeker stellen: ‘Wie is mijn naaste?’ Als je op het internet gaat kijken wat het woord zoal kan betekenen, kom je onder meer uit op: ‘elke andere mens’, en dat zijn er momenteel zo’n 7,6 miljard. Dat zijn dus allemaal onze naasten. Maar hoe kan je van iemand houden die je helemaal niet kent? Die je nooit ontmoet hebt en ook nooit zult ontmoeten? Van wie je niet eens weet waar hij of zij woont. Is het in Vlaanderen? In Europa? In Azië, Afrika, Amerika, Oceanië? Wat we wel weten is dat we veel directe naasten hebben, dus mensen die we wél kennen, met wie we samenleven of met wie we omgaan. Ons gezin, onze familie, onze buren, onze dorpsgenoten, collega’s op het werk, in de parochie, in de vereniging, en we kunnen blijven opsommen, want we hebben ontelbaar veel naasten binnen handbereik.

En dan komen we opnieuw uit bij de vraag hoe we van al die mensen kunnen houden. Zoals altijd geeft Jezus daar een antwoord op waartegen niets in te brengen is. Deze keer is dat het verhaal over de barmhartige Samaritaan die een beroofde en mishandelde man helpt. Dat doen een priester en een leviet, dus een hogepriester, niet. Jezus zegt niet waarom ze dat niet doen. Misschien moeten ze dringend in de tempel zijn, en dan mogen ze geen bloed aanraken. Of misschien denken ze alleen aan zichzelf. Dat doet die Samaritaan duidelijk niet, en dat is merkwaardig, want Samaritanen zijn halve heidenen en worden daarom door de andere joden gehaat en gemeden als de pest. Ze zijn dus echt vijanden van elkaar, maar die Samaritaan stelt zich daar geen vragen bij, integendeel, hij heeft maar één reactie en die is: die man moet geholpen worden. Dus verzorgt hij de gekwetste man naar best vermogen en zal hij ook betalen voor zijn latere zorgen.

Die Samaritaan geeft dus het antwoord op de vraag wie onze naaste is en wat we moeten doen om van die naaste te houden. Om te beginnen: iedereen is onze naaste, ook iemand die onze vijand is. En de Samaritaan laat ook zien hoe je van je naaste houdt. Dat is door je niet af te vragen of je die man of die vrouw wel wil helpen. Dat is ook door niet uit te zijn op je voordeel, op winst, zelfs niet op dankbaarheid. Dus door niet uit te zijn op iets voor jezelf, maar door jezelf in de plaats te stellen van je naaste. Want dan kan je zijn pijn voelen, en ook zijn verdriet, zijn eenzaamheid en zijn hulpeloosheid. En als je dat kan aanvoelen, dan weet je dat je geen grootse dingen moet doen, want als je zelf moeilijke momenten doormaakt, weet dat een luisterend oor, een schouderklop, een bezoek, een bloemetje, gewoon een klein teken van belangstelling precies dat is waar je naar uitkijkt: dat iemand anders, dat je naaste naar je omziet en met je meevoelt.

Zusters en broeders, we moeten ons echt niet afvragen wat we moeten doen om de hemel te verdienen. Mozes zegt het al in de eerste lezing: ‘Als gij de stem van de Heer uw God hoort, moet ge Hem gehoorzamen en alle geboden en voorschriften onderhouden.’ En al die geboden en voorschriften heeft Jezus samengevat in dat ene gebod: ‘Bemin God bovenal, en uw naaste gelijk uzelf.’ Dat gebod ligt niet ver van ons, ergens in een andere wereld, nee, ‘het is dicht bij u, in uw mond en in uw hart’, zegt Mozes, en hij voegt daar uitdrukkelijk aan toe: ‘Ge kunt het dus volbrengen.’ Wel, laten we proberen dat te doen, laten we altijd proberen een barmhartige Samaritaan te zijn, zodat we met al onze medemensen op zoek kunnen gaan naar vrede, naar eenheid, naar begrip. De vrede, de eenheid en het begrip die Jezus ons heeft voorgeleefd. Amen.