Als de boosheid over is (2013)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

GIJS

Peter deed iets in computers. Hij was katholiek opgevoed; hij hield van tradities. Tegelijkertijd kon hij met de theologische begrippen ‘God’ en ‘hemel’ weinig of niets beginnen. Hij volgde het kerkelijk gebeuren op afstand. Peter trouwde en kreeg een zoon. Het kind werd enkele maanden na de geboorte ernstig ziek. Zijn hersentjes waren aangetast. Na een zware lijdensweg overleed het kind. Peter bad met hem een gebedje uit zijn eigen kindertijd. Hij hield zijn stervend kind op schoot en bad een bijna betekenisloos kinderrijmpje, dat plotseling zwaar beladen werd met zin. Snikkend en met lange stiltes zei hij: ‘’s Avonds als ik slapen ga, volgen mij zestien engelen na.’ Hij had er twee bijgemaakt ‘omdat Gijs zo ziek was’. ‘Twee aan mijn hoofdeind...’ Het was duidelijk dat de metafoor van engelen die het zieke kind omringen en opnemen in een nieuwe rechtvaardige wereld, zeer veel beduidde. Ze klopten niet met zijn nuchtere wereldbeeld, maar ze drukten wel het hartstochtelijk verlangen uit van de ouders naar recht en vrede voor hun kind. Ze drukten ook de heiligheid uit van hun breekbare, verwonde Gijs. Ze drukten hun diepste wens uit dat er Iemand met hun zoon mee zou gaan op wegen waar zij hem zelf niet meer konden volgen.

DRÉ

Jezus was met zijn leerlingen onderweg. Een grote groep mensen liep mee. Het was een vrolijk gezelschap. Zojuist was de zoon van een bevriende Romein genezen. De leerlingen naderden de stadspoort van Naïn. Die vooraan liepen bleven het eerst staan. Ze werden stil. Uit de poort kwam met luid geweeklaag een droevige stoet. Een moeder liep gebroken en uitzinnig van verdriet achter de baar waarop haar dode zoon lag, haar enig kind. De weduwe zou voortaan alleen op de wereld zijn, veroordeeld tot de bedelstaf. Over de dode jongen, die door de stadspoort van Naïn de stad uit wordt gedragen, heb ik nog nooit gepreekt. Ik vermijd het verhaal liever. Ik voel er de pijn in, uit mijn jeugd. Waarom die moeder, die jongen wel, en zoveel anderen niet. Ik gun het hem, maar toch...! Mijn broertje was achttien jaar toen hij na een zwaar ziekbed stierf. Het was vroeg in de ochtend. Hij lag op de bank in de huiskamer. Mijn moeder zat naast hem geknield en omarmde hem, terwijl ze klaaglijk lieve woorden zei. Hij stierf en zij is nooit meer de oude geworden. Ik was net bezig aan mijn theologieopleiding. Over God gesproken! Mijn vader was nog geen jaar daarvoor begraven. Een kind verliezen is een van de ergste dingen die een mens kan overkomen. Het gaat tegen elk gevoel van redelijkheid, recht en barmhartigheid in. Het gaat tegen het Godsbegrip in.

ANNIE

Toen Darwin de schepping als een evolutie had begrepen, was dit voor hem geen reden om met God te breken. Maar toen zijn tienjarige dochter stierf, kon hij in de religie geen troost vinden. Hij had intens van Annie gehouden. ‘O, wist zij maar’, verzuchtte Darwin, ‘hoe teder wij nu en altijd haar lieve, vrolijke gezicht zullen blijven beminnen. Gezegend moge ze zijn.’ In het bijbelverhaal wordt een dood kind gereanimeerd. De stoutste droom van de ouders wordt waar. Maar wat mij hindert is het onrecht. Waarom wordt de ene ziek en de ander niet? Waarom wordt de ene genezen en de ander niet? Waarom moest mijn broertje en Gijsje en Annie sterven? En waarom werd de jongen uit Sarefat en Naïn genezen? Ziekte en gezondheid overkomen ons redeloos, als een onverdiende straf en een onverdiende beloning. We wisten het altijd al, maar als het je treft wordt je boos en je gaat twijfelen. Is er wel een rechtvaardige God?

ZOVEEL KINDEREN...

Als dan de boosheid over is, komt mijn geloof weer terug. De wereld wordt er niet beter op als er helemaal geen God is. Dat maakt het onrecht nog groter. Liever zie ik de wereld als een ondoorgrondelijk mysterie dan als een zinloos toeval. Wat Jezus deed onderscheidde zich niet van wat alle gebedsgenezers, misschien met minder succes, in die dagen deden. Maar iedereen in die tijd ervoer genezing als het werk van God. Genezen is scheppen. God verschijnt waar het leven het wint van de dood. Jezus en Elia, maar ook een dokter, een pleegkundige, zij doen het werk van de Schepper. Ze wekken leven waar dood is. Ze werken samen met God.

En dat besef moet ons prikkelen. Ook wij zijn geroepen om het leven te bevorderen en de dood terug te dringen. We kunnen dat niet met een toverstokje, niet met een magische spreuk of een moeilijk gebed. Maar we kunnen het wel. We kunnen de weduwe achter de lijkbaar van haar zoon niet blij maken door de jongen te laten opstaan. We kunnen wel kinderen die aan aids lijden in Afrika aan medicijnen helpen. We kunnen de dode zoon van de hospita in Sarefa niet reanimeren, maar we kunnen wel het aantal kinderen dat in het verkeer omkomt terugdringen. Ik kon mijn broertje niet langer in ons leven houden, maar ik kan opgroeiende kinderen wel het goede voorbeeld geven in de omgang met drank en tabak. Wat wij met zoveel bewondering en misschien wel twijfel lezen over  Jezus, als hij in de poort van Naïn de rouwstoet van de jongen tegenkomt, dat kunnen we wel degelijk navolgen. Wat zo willekeurig en onrechtvaardig lijkt, dat kunnen we ons tot opgave in het leven stellen.

PRENTJE

De oma van Cynthia was dood. Het was druk in huis. Veel mensen kwamen op bezoek. Er werd gezoend en gesnikt en op schouders geklopt. Cynthia vond het spannend. Er moest een prentje komen. Met een foto van oma erop. Geen probleem. Een doos vol foto's hadden ze. Kijk, hier staat oma leuk op! Ja, maar ze is er veel te jong. En hier dan? Nee, dat kan niet; te veel flessen wijn op tafel. Dit is een leuke foto. Maar die was met carnaval genomen en oma had een clownsneus op. Honderden foto's waren er, maar geen enkele deugde er voor een fatsoenlijk doodsprentje. Hier stond oma veel te ver af. Op een foto was ze al veel te ziek. Iedereen kakelde door elkaar. Eindelijk riep ome Kees: ‘Ik heb hem!’ Hij haalde een foto te voorschijn van oma. Ze zat niet te ver af, er stonden geen flessen wijn bij, ze had geen clownsneusje op en ze was niet ziek. Ze keek heel blij en trots... met Cynthia op schoot! Cynthia sprong op. Dat was leuk. Maar ome Kees ging verder: ‘Cynthia, die knippen we er wel uit.’ Cynthia liep naar haar kamer en dacht: Als ik groot ben knip ik jou d’ruit!