4° Zondag jaar C (2010)

Dezer dagen werd ik herinnerd aan wat, volgens oude handboeken, het doel van "prediken" is: genoegen of voldoening geven, wijzer maken en tot daden brengen. Nu heeft u een norm om te beoordelen wat ik u wekelijks aanbied..
Ik verwijs even naar de z.g. "tweede lezing", een beroemd stuk uit de eerste brief van Paulus aan de christenen van Korinthe, uit het 12de hoofdstuk, het zogenaamde Hooglied over de liefde. Daar staat onder meer: "Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij." Daar wil ik niets op afdingen. Alleen dit: "Liefde verdraagt alles," moet niet verstaan worden als "Liefde slikt alles." Wie dat wel doet, gaat vroeg of laat kokhalzen en dan is er geen plaats meer voor liefde. Zelfs de grootste liefde kan niet zonder spelregels. Voor Paulus was dat zo vanzelfsprekend dat hij er dat niet bij schreef!
Dan het evangelie uit Lucas, een vervolg op het fragment van de vorige week. De eerste keer dat ik dat verhaal hoorde, was toen de meester op school vertelde dat de dorpsgenoten zo kwaad waren op Jezus dat ze hem vanaf de steile rand van hun dorp naar beneden wilde gooien. En lukte hen niet omdat Jezus God was en dus sterker dan die mensen. Dat vond ik heel indrukwekkend: Iemand die zo sterk en ongenaakbaar was dat hij vrijuit tussen zijn tegenstanders wegliep.
Aan dat dramatisch einde ging dit vooraf: "Nadat Jezus had voorgelezen uit de boekrol, ging hij zitten en zei: ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan.' Allen betuigden hem hun instemming en verbaasden zich dat woorden, zo vol genade, uit zijn mond vloeiden. Ze zeiden: ‘Is dat dan niet de zoon van Jozef?' Hij zei hun: ‘Natuurlijk zult ge me dit spreekwoord voorhouden: Geneesheer, genees uzelf: Doe al wat in Kafarnaüm gebeurd is nu ook hier in uw vaderstad'. Maar daar gaf hij dit antwoord op:'Voorwaar, ik zeg u, geen profeet wordt aanvaard in zijn eigen vaderstad. En het is waar wat ik u zeg.' Toen ze dit hoorden werden allen die in de synagoge waren woedend."
Tussen haakjes: Wat er in Kafarnaüm gebeurd is, beschrijft Lucas pas nadat Jezus uit Nazareth is weggegaan. Dat is een tekstprobleem waar ik me niet aan waag.
De mensen uit Nazareth hadden mooie woorden gehoord. Woorden die zij verstonden als woorden van de Messias, de uiteindelijke koning, eeuwenlang beloofd, die zou bevrijden, hun land machtig zou maken, vol overvloed, het teruggewonnen paradijs. Zij wilden die echte Messias eindelijk aan het werk zien, maar wat zij zagen en wie zij zagen en hoorden was Jezus hun dorpsgenoot. Ik kan me voorstellen dat zij zich bedrogen voelden.
Die confrontatie tussen Jezus en zijn dorpsgenoten brengt me naar onze tijd. Steeds meer worstelen wij, gelovigen, met dit probleem: Wij willen of moeten geloven in een God, die alles geschapen heeft, die almachtig is, die een en al goedheid en barmhartigheid heet te zijn. In het verleden zijn wonderen van allerlei aard aan hem toegeschreven. Tegelijkertijd worden wij meer dan ooit geconfronteerd met de wreedheid van de natuur, denk aan de Tsunami van december 2004, aan de aardbeving in Haïti, aan ziekten en hongersnood. En denk aan het kwaad dat mensen aanrichten: oorlogen, de concentratiekampen in Duitsland, de terroristische aanslagen, elke dag opnieuw. Nooit ingrijpen van God, de schepper, al-goed en almachtig.
Wetenschappen hebben verklaringen voor veel van die verschijnselen. Die zetten God steeds meer buiten spel.
Zijn we bedrogen door God en zijn vertegenwoordigers? Wat stelt Jezus voor? Is God wel al-goed maar niet almachtig? Is hij met de wereld begaan of niet?
Toen ik hier over aan het denken was, kwam mij dat heel oude symbool voor de geest, dat nog te vinden is in een paar monumenten uit de eerste jaren van het christendom: een paar lijnen die een vis voorstellen, met de vijf Griekse letters voor "vis" erbij: ichthus, de beginletters van deze vijf woorden: "Jezus Christus, Gods zoon, verlosser". Toen kwam onverwacht het vreemde beeld bij me op van een immens wateroppervlak met allemaal koppen van vissen, happend naar lucht. Wie dat ziet, zegt spontaan: "Die zitten verkeerd. Die moeten de diepte in om weer lekker adem te krijgen."
Als u dit leest of ziet en hoort, vraagt u dan, liefst samen, af: "Naar welke diepte moeten wij terug om zonder hijgen en happen te leven?" Hier passen de woorden van de Vlaamse dichter: "Geef mij nu eindelijk wat ik altijd al had."