Negentiende zondag door het jaar (2003)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 201 niet laden

Tegen het einde van de oorlog waren er voedseldroppings boven het nog niet bevrijde deel van Nederland. Bij ons in de buurt viel een blik gist naar beneden, dat werd naar de bakker gebracht zodat die weer brood kon bakken. Er werd verteld dat verderop een blik met chocolade was gedropt. En als jochie van zeven was ik maar wat jaloers. Bij ons was alleen maar gist terecht gekomen. Ik had veel liever chocolade gehad. Die voedseldroppings was ook iets als brood uit de hemel, en ze hebben waarschijnlijk mensen van de honger gered.
Over voedsel uit de hemel gaat het in de lezingen van vandaag, over voedsel dat van God komt, maar dat moet je wel goed verstaan. God stuurt geen voedsel. Hij laat geen brood uit de hemel vallen. Hij geeft op zijn hoogst gist waar we zelf brood van moeten bakken, niet alleen voor onszelf maar ook voor anderen.
Hij geeft een onzichtbare kracht die mensen in beweging zet om hun brood, hun leven, te delen met anderen, Wie in Hem gelooft wordt door hem geïnspireerd om anderen een helpende hand toe te steken, anderen te ondersteunen, te voeden.
God stuurt ook geen engelen uit de hemel om ons te helpen. Hij stuurt wel engelen van mensen die anderen een helpende hand toesteken, die voedsel zijn voor medemensen die hongeren naar wat aandacht en zorg, die op eigen kracht niet meer verder kunnen.
Bij voedsel uit de hemel gaat het niet om letterlijk voedsel, dat is een beeldspraak, zoals er in de bijbel zoveel gebruikt worden. Dit beeld moet ons duidelijk maken dat je geloof in God een bron van kracht is voor jezelf, omdat je erdoor overeind blijft; dat je geloof in Jezus' boodschap je ook maakt tot een bron van kracht voor medemensen die zwak en kwetsbaar in het leven staan. Hij is de gist waardoor het goede in mens gaat rijzen en uitdijt waardoor ze komen tot goed doen aan anderen.
In de eerste lezing ontmoetten we Elia die het moeilijk heeft. Hij ziet het niet meer zitten, iedereen is tegen hem, hij is op de vlucht, zijn leven is in gevaar. "Laat me maar dood gaan, het hoeft van mij niet meer". Maar dan slaapt hij er nog een nachtje over, en dan krijgt zijn geloof in Gods bijstand toch weer de overhand en zegt hij bij zichzelf: "En toch ga ik verder".
De bijbelse verteller geeft die ommezwaai weer door een engel op te voeren die hem voedsel brengt dat hem de kracht geeft om verder te gaan. Dat dit beeldspraak is en geen letterlijke gebeurtenis blijkt wel in de laatste regel van de lezing: en gesterkt door dat voedsel liep hij veertig dagen en veertig nachten tot hij de berg van God bereikt had. Knappe jongen die veertig dagen achter elkaar door blijft lopen. Dat kan geen mens, ook de profeet Elia niet.
Het gaat hier niet om letterlijk voedsel, maar om geloof in God dat kracht geeft om het schijnbaar onmogelijke toch te doen. Datzelfde geldt ook voor Jezus van Nazaret. Hij ontmoette veel tegenwerking en onbegrip, hij besefte heel goed dat dit hem zijn leven kon kosten en toch ging hij door tot het bittere eind omdat hij geloofde in God, omdat hij in God kracht putte om trouw te blijven aan zijn zending. En die kracht wil hij ook doorgeven aan anderen, ook aan ons.
Daarom noemt hij zichzelf het levende brood uit de hemel, niet kant en klaar voedsel, maar gist die ons leven doortrekt. Hij zegt tegen ons: als je echt in mij gelooft, dan kun je in mij Gods kracht ervaren, dan ben Ik een bron van kracht in je waardoor je in leven blijft ook als je tegenslagen ontmoet en moeilijke dagen doormaakt. God werkt door mensen, helpt door gewone mensen.
Jezus' tegenstanders reageren met: wat verbeeldt hij zich wel, hij is toch maar gewoon de zoon van een timmerman, hoe kan hij zich brood uit de hemel noemen? Maar Jezus had alles met God, met de hemel te maken. Maar Hij niet alleen. Uiteindelijk hebben we allemaal de opdracht, de roeping om voor elkaar brood uit de hemel te zijn, om God de kans te geven anderen te helpen door onze handen.