19e zondag door het jaar B - 2024

'In die dagen kwam Elia na een tocht van een dag in de woestijn bij een bremstruik. Hij zette zich eronder neer. Hij verlangde te sterven.'

Zusters en broeders, ik denk dat wij nu en dan zelf een beetje Elia zijn. Niet dat we willen sterven, wel dat we het niet meer zien zitten. Want ook wij komen soms in een woestijn terecht. Niet in een echte woestijn, maar in een woestijn van een ongeneeslijke ziekte van onszelf, onze partner, een van onze kinderen of kleinkinderen, vrienden of bekenden. Of een woestijn van overlijden, van  financiële problemen, van mislukkingen, van relatieproblemen, van problemen omdat je anders bent dan anderen.

Veelvoudig zijn de problemen waardoor we in de woestijn kunnen belanden, maar of we daarom, net als Elia, ook willen sterven, is twijfelachtig. Dat Elia dat wél verlangt, is echter niet verwonderlijk. Hij is immers de woestijn ingevlucht omdat hij 450 concurrerende profeten van de afgod Baäl heeft laten vermoorden en nu voor zijn eigen leven vreest. Elia is dus helemaal geen brave ziel, en het kan alleen maar verbazing wekken dat hij tweemaal door een engel wordt gewekt en van voedsel wordt voorzien. Die engel is echter niet zomaar een engel, maar het symbool van Gods hulp. Een hulp die zo krachtig is, dat Elia veertig dagen en veertig nachten door de woestijn naar de berg Horeb kan trekken, en dat is de berg waarop Mozes de tien geboden ontving.

Dat is in zijn geheel een sterk voorbeeld voor ons. Want ook ons laat God niet in de steek, ook niet op de momenten dat we het moeilijk hebben, dat alles tegenzit, dat we moedeloos zijn en alles willen opgeven. Ook naar ons zendt Hij een engel die ons kracht geeft, die ons moed geeft, maar die ons ook een opdracht geeft. Nee, we moeten niet door de woestijn naar de berg Horeb trekken, maar we moeten leven volgens dat ene gebod dat Jezus ons heeft gegeven, en dat is dat we van God, van onszelf en van onze naasten moeten houden.

Dat is niet altijd gemakkelijk, zien we in het evangelie. De joodse tijdgenoten van Jezus willen niet geloven dat Jezus het levende brood is dat uit de hemel is neergedaald. Dat kan niet. Hij is immers maar de zoon van hun dorpsgenoten Jozef en Maria, ze hebben Hem als kind gekend, en nu zegt Hij dat Hij uit de hemel is neergedaald en dat Hij het brood van het leven is. Ze begrijpen nochtans heel goed wat Hij daarmee bedoelt, en dat is dat Hij de menselijke Gezondene is van de eeuwig God. ‘Niet waar!’, zeggen ze, ‘Hij is niets meer dan een gewone sterveling van bij ons.’

Zusters en broeders, de reactie van Jezus’ tijdgenoten maakt duidelijk dat geloven niet gemakkelijk  en niet vanzelfsprekend is. We zien het vandaag meer dan ooit te voren in de leegte van onze kerken en in de afwezigheid van jongeren en volwassenen. En misschien hebben ook wij wel eens onze twijfels. Misschien vragen wij ons wel eens af of het allemaal wel waar is. Of God wel bestaat. En als Hij bestaat, waarom laat Hij dan zoveel miserie toe? Waarom laat hij toe dat het ene volk  het andere volk uitmoordt, en dat er zoveel ellende, zoveel armoede, zoveel geweld, zoveel uitbuiting is. Nee, geloven is niet vanzelfsprekend. Het is niet zomaar ingeplant in onze genen. Je moet dus echt willen geloven, door alle twijfels heen. Maar je staat er niet alleen voor, want altijd zijn er mensen die ons de woestijn uithelpen. Mensen met een luisterend oor en een goed hart, mensen vol begrip en vriendelijkheid. Hulpvaardige mensen die door hun leven getuigen van hun geloof en van de kracht die dat geeft. Laten wij zelf ook proberen zulke mensen te zijn, soms op weg door de woestijn, maar altijd vol geloof dat we Jezus zullen ontmoeten en dat God ons altijd opwacht, in welke woestijn we ook belanden. Amen.