Brood en wat water, ze zijn noodzakelijk voor onderweg.
Wanneer Abraham Hagar en hun zoon Ismael de woestijn instuurde, nam hij brood en een zak water en legde die op Hagars schouder (Gen. 21,14).
Wanneer Elia, levensmoe zich neerlegde onder een bremstruik, raakte een engel hem aan en Elia zag aan zijn hoofdeinde een koek liggen, op gloeiende stenen gebakken; en een kruik water. De profeet was blijkbaar zo (levens)moe dat hij nadat hij ervan gegeten en gedronken had, zich opnieuw te ruste legde. De levenslust was verdwenen.
Een negentigjarige Brusselse dame mailde halfweg juni dit korte bercht.
“Je ne suis pas très en forme Antoine. Une déprime et fatigue tenace!
Je n'ouvre pas mon PC tous les jours. Je le fuis !!!
Conséquences d'une période mal vécue !!!!”
Ze voelt zich gedeprimeerd ten gevolge van de lange lockdown, waardoor veel contacten weggevallen waren. De coronatijd heeft bij jong en oud sporen nagelaten.
Een beetje brood en wat water, nodig voor de volgende stap. Maar ook iemand, die aanraakt en aanspoort voor de lange weg die nog volgt. Elia heeft die stap gezet. Hij die de berg Karmel was afgedaald zal nu in de kracht van dit voedsel veertig dagen doorstappen naar de Horeb, de berg van God.
Brood en water. Het wijst op het levensnoodzakelijke. Maar we hebben meer nodig dan brood. We leven niet van brood alleen, maar van alles wat komt uit de mond van God. Zo reageerde Jezus wanneer zijn tegenstander hem een wereld voorspiegelde met brood in overvloed.
Het hemelse manna
Op hun zware tocht door de woestijn hebben de Israelieten voedsel gevonden; Het manna was het teken dat God met hen was en hen voedde. Het is een bijbelverhaal dat ze goed kennen. Ook in de kerkelijke beeldtaal is dit verhaal behouden.
“Het dauwt in de woestijn. Het moet wel manna zijn.
Chrstus wordt ingehuldigd, het brood vermenigvuldigd” (ZJ 535)
In de Sint-Pieterskerk te Leuven hangt het schilderij van het Laatste avondmaal, geschilderd door Dirk Bouts. Zijn opdrachtgevers wilden naast het hoofdpaneel vier taferelen op de zijluiken, die elk een voorafbreeling van de eucharistie inhielden, zoals het offer van Melchisedek, het mannawonder, de tocht van Elia, en het Joodse paasmaal.
God had in de woestijn aan zijn volk nog meer gegeven dan het manna. Zij hadden de aanwezigheid van Mozes. Jahweh had aan Mozes en aan zijn volk de twee stenen tafelen gegeven, de Wet, de Thora, bedoeld als een weg ten leven. “In en door de Thora kan de mens zich laten voeden door de wil van God.” De Thora is ‘brood’ dat God geeft. En dan was er nog de beschermende aanwezigheid van de wolk, die meeging met de ark.
Brood en water, tekenen van meer
In het evangelie van Johannes zegt Jezus dat hij de bron is van levend water en dat hij het levend brood is. Telkens vertrekt hij van elementaire behoeften om aan te geven wie hij is: bron van levend water, brood om van te leven.
Gij zijt het brood van God gegeven,
de spijze van de eeuwigheid;
Gij zijt genoeg om van te leven
voor iedereen en voor altijd.
Gij voedt ons nog, o hemels brood,
met leven midden in de dood.
Gij zijt het water ons ten leven
de bronnen van de eeuwigheid
zijn ons ter lafenis gegeven
zijn doorgebroken in de tijd.
O Gij, die als een bron ontspringt
in elk die tot U komt en drinkt.
(ZJ 728)
De Broodrede
Johannes heeft na de wonderbare broodvermeerdering, waarmee Jezus een grote massa heeft gespijzigd, een lange rede van Jezus opgenomen, de broodrede. In het evangelie van Sint Jan krijgt deze broodrede dezelfde betekenis als het verhaal van het Laaste Avondmaal bij de synoptici. Ze gaat over de eucharistie en zegt dat Jezus leven is ten bate van de wereld.
“De Wet is een persoon geworden. Als we met Jezus verkeren, voeden we ons met de levende God, eten we werkelijk ‘brood uii de hemel’.… God wordt voor ons tot ‘brood’ allereerst in de menswording van de Logos: het Woord wordt vlees. De Logos wordt een van ons en treedt binnen in de wereld waarin wij leven. De menswording heeft als doel en als innerlijke voltooiing, dat Jezus zich overlevert in de dood en het geheim van het kruis” (J. Ratzinger, Jezus van Nazareth, deel I, 251-252).
Weerstand
Het is geen gemakkelijke rede. Jezus doet er heel opvallende uitspraken. Hij zegt dat hij het brood is dat eeuwig leven geeft en dat hij met de Vader verbonden is. Dat deze uispraken opschudding veroorzaken mag ons niet verbazen. Ze vragen van ons veel geloof en dit geloof kunnen we maar geven als God zelf ons aanreikt. Hebben we in ons de gps die ons naar hem verwijst? Hebben we er oog voor dat er meer is dan wij zien en kunnen vastpakken? “Mensen sleuren, sloven voor de kost die kort beklijft, werk voor het brood dat u brengen zal een nieuw leven dat altijd blijft” (ZJ 766).
Meer nog dan in de tijd van Jezus is de horizon van de mensen nu beperkt tot het aardse. Ook de tijdgenoten van Jezus hadden moeite om in het gewone, het dagelijkse, in het nabije, om daarin Gods werk te zien. Jezus wekt ergernis door zich zo met God te verbinden. Zoals de dorpsgenoten van Nazareth zich stoorden aan zijn afkomst, zo ook de opposanten in Kafarnaum. “Zijn moeder en zijn broeders begrepen niets van hem” (Zj. 539). Hij is het nochtans die de Schrift verklaart en die breekt voor ons het brood. Brood geeft leven. Het wordt gebroken en gedeeld. Jezus is meer dan brood. Hij geeft leven door zijn woord en door de gave van zijn leven. “Hij vergiet zijn bloed voor ons, stroomt als het ware uit zichzelf naar buiten en gaat in ons op” (J. Ratzinger).
Eucharistie
“In de broodrede van Jezus zijn beide bewegingen zichtbaar: de weg via menswording en lijden naar het sacrament van de eucharistie, waarin menswording en Pasen samenvallen, maar ook omgekeerd: de eucharistie die haar plaats heeft in de grote beweging van Gods afdaling in onze wereld. De eucharistie heeft een centrale plaats in het christelijk bestaan. In de eucharistie schenkt God ons het ware manna waarop de mensheid wacht, het ‘brood uit de hemel’ dat ons ten diepste leven geeft. Omgekeerd is de eucharistie de plaats waar wij God voortdurend ontmoeten. Door ‘lijfelijke’ zelfgave van de Heer kunnen wij met Hem zijn ‘geestelijke’‘weg gaan. Zoals Jezus door het kruis tot een nieuwe, met God verweven menseijkheid kwam, zo moet onze deelname aan de eucharistie ons, door het kruis heen, open maken voor het niewe bestaan in en met God” (Ibid. p. 253).
Deze woorden houden een grote bevraging in. Hoe bewust zijn we van de betekenis van de eucharistie wanneer we eraan deelnemen? Wat heeft het ontberen van de eucharistie in de voorbije maanden teweeggebracht?
Ín welke mate raken deze woorden onze verlangens en welke zijn onze diepste verlangens? De mens is een wezen van oneindig verlangen. Dit verlangen is voortdurend op zoek naar wat dit verlangen zou kunnen bevredigen. Stemmen we in met het lied van H. Oosterhuis over schaarste en overvloed?
Waar staat een gedekte tafel?
Waar is brood dat ons verzadigt?
Zonder eten ga ik dood.
Wie, wie geeft mij van zijn brood?
Of heb ik genoeg voor velen
maar geen mens om mee te delen,
geen die naast mij zit of staat
en mijn brood mij breken laat.
Ben ik boordevol van woorden,
niemand vind ik, die mij horen,
niemand die mij kan verstaan,
geen waar ik naar toe kan gaan.
Ben ik leeg, ik hoor ze zwijgen,
hoor geen woorden dan mijn eigen,
Hoor geen mens die mij iets zegt,
ander die zich tot mij richt.
Mens is dorst en mens is honger,
mens is leven van verlangen,
wachtend tot iemand hem vindt
die zich geeft, die zich verbindt.
Heb ik alles, overdadig,
ben, dan nog, ik , onverzadigd
tot ik er van delen mag
met een die op iemand wacht.
Waar we de eucharistie ontvangen, worden we aangespoord om te delen met anderen. Dit kan al begnnen met het stuk brood en de beker die we met eerbied en liefde schenken aan hen die de last van het leven dag aan dag ondervinden.