De vermenigvuldiging der broden (2009)

Begroeting

Wees welkom deze zondagmorgen, die we begonnen met het zingen van Gods lof, want Hij is de Ene, de Onnoembare aan wie alle leven toebehoort. Niet alleen komt Hem alle lof en eer toe. Hij zelf maakte zich kenbaar als een zorgende God, die geluk en vrede wil voor iedereen, zonder onderscheid van stand of kleur. Vandaar dat deze lofzang gekleurd wordt door een gevoel van dankbaarheid.

In de viering van vorige zondag kwam dit geloof van een zrogende God sterk naar voor via het beeld van de herder zoals verwoord in psalm 23. God die zoals een herder voorgaat, die hoedt en beschermt en met ons meegaat tot in onze uiterste verlatenheid. Datzelfde vertrouwen komt in de lezing van deze en de volgende zondagen terug via de symboliek van brood en voedsel. Jezus zegt van zichzelf dat Hij brood voor mensen wil zijn. Hij, de zichtbare gestalte van de onzienlijke God, verdeelt vijf broden tot een massa van 5000 voldoende heeft gegeten. Dit verhaal van de broodvermenigvuldiging gaat dus niet over voedselpakketten, maar is een theologische reflectie over de betekenis, die Jezus heeft voor hem en voor zijn geloofsgemeente.

Johannes was de evangelist met een Joodse achtergrond, die zijn tekst 20 à 30 jaar na de andere evangeliën schreef. Het verhaal was voldoende bekend. Wat hij doet, is nadenken over de betekenis van dat gebeuren en hoe je dit ‘teken' moet verstaan. Mijn idee is dat hij dit verhaal heeft herschreven van uit zijn Joods verstaan van Jezus. Het verhaal ziet hij als een actualisatie van de Uittocht uit Egypte en de tocht door de woestijn. Via het teken van het brood gaat het verhaal over vertrouwen en overgave. Dat lijkt wel een hele sprong en daar gaan we in de woorddienst verder bij stilstaan.

Laten we daarom lied 528 zingen, een lied waarin God zijn overtreffende nabijheid uitspreekt naar de zoekende en zwervende woestijnmens.

Gebed (Zegening bij de maaltijd naar de joodse traditie)

Gezegend Gij, Eeuwige God,
Koning van hemel en aarde,
Die het brood uit de aarde doet groeien.

Gezegend Gij, Eeuwige God,
Koning van hemel en aarde,
Die de vrucht van de wijnstok hebt geschapen.

Gezegend Gij, Eeuwige God,
Die ons hebt gedragen
Het licht van liefde te ontsteken.

(S. de Vries, Bij gelegenheid I, 200)

Inleiding op de lezing

Op het tweede Vaticaanse Concilie heeft men beslist dat de evangeliën over 3 jaar worden gelezen. Eerst Matteüs, dan Marcus en tenslotte Lucas. Daarbij schuift men fragmenten uit het evangelie van Johannes er tussen telkens als die belangrijke details vermeldt of Jezus bijzondere woorden in de mond legt. Zo wordt de systematische lezing van Marcus gedurende enkele zondagen onderbroken en horen we het verhaal van de broodvermenigvuldiging volgens Johannes plus daarbij een hele toespraak van Jezus over brood als teken van gelukkig leven. Niet toevallig maken de Vaticaanse schriftgeleerden veel tijd voor dit thema, want brood en eucharistie hebben een centrale betekenis in onze christelijke beleving.

Volgende zondag zal Gonda Mertens dieper ingaan op de uitspraak van Jezus die zichzelf (of door Johannes) brood van eeuwig leven noemt. Vandaag stel ik een aandachtige lezing van het verhaal voor waardoor je het in een heel ander daglicht gaat begrijpen.

Johannes 6, 1 - 21

Commentaar

Dit verhaal van de broodvermenigvuldiging is een hervertelling van de Uittocht uit Egypte, maar nu in verband gebracht met de persoon van Jezus en het teken van brood. In de hongerige, zoekende en zwervende mensen herkende Johannes de eerste Joodse slaven op zoek naar bevrijding.
- De overkant van het meer: in het Grieks staat er niet meer maar ‘zee'(thalassa). Johannes verwijst daarmee naar de situatie van zijn volk dat ook ‘aan de overkant van de zee' op het punt stond om uit Egypte te vluchten en door het teken van het water tot vrijheid en inzicht kwam.
- De hongerige menigte roept herinneringen op aan het vernederde volk dat door Mozes werd weggevoerd en geleid naar de berg om er de Thora te ontvangen. Tijdens de verdere tocht door de woestijn voedde het volk zich met manna, het brood uit de hemel. De broodvermenigvuldiging is onder andere een verwijzing naar dit feit. Jezus leidt als een nieuwe Mozes het volk naar de berg.
- Niet toevallig vermeldt Johannes dat het vlak voor het Joodse Paasfeest was. Pasen was het feest van de uittocht. Tijdens dat feest ging de huisvader voor en brak hij na een zegenbede het genadebrood voor de familie. In de figuur van Jezus heeft een nieuwe uittocht plaats. Hij breekt zoals de huisvader het brood dat herinnert aan de bevijding.
- Jezus kijkt om zich heen, zo schrijft Johannes. Daarmee wil hij zeggen dat Jezus naar de mensen kijkt zoals eens God neerzag op het lijden van zijn volk. Het is een kijken doordrongen van betrokkenheid op het lot van de mens.
- Waar kunnen we brood kopen? Jezus vraagt niet aan Filippus of hij ergens een bakker weet. De vraag is bedoeld om op de proef te stellen, om hem de tijd te gunnen om te leren zien vanwaar de Messias komt.
- De vijf gerstebroden herinneren aan de vijf boeken van de Thora, brood is hier de eigenlijke vervulling van de Wet. De vis, ichtus, wordt in de vroege christenheid een belangrijk symbool voor Christus.
- Er was daar veel gras, zegt Johannes. Daarbij denkt hij aan psalm 23, de vertrouwenspsalm over God als herder, die ons leidt naar groene weiden. Zo beleefden de eerste christenen de persoon van Jezus: als de herder, de gestalte van de hoedende God.
- Bij Johannes neemt Jezus zelf de broden (niet zoals bij de andere evangelisten waar de leerlingen het brood delen). Jezus neemt het brood en dankt God. Bewust spreekt Johannes over ‘eucharistein' = dankzeggen zoals in de eucharistie.
- ‘Bij het vallen van de avond': Nu volgt een korte tweede passage, die gaat over de situatie waarin de gemeente van Johannes nu verkeert. Jezus is gestorven, het wordt avond. De gemeente is zoals de eerste leerlingen van het evangelie alleen en voelt zich verlaten. Ze keren terug naar hun gewone, alledaagse leven. In het verhaal staat dat ze gaan varen zonder Jezus. Hun beangstigende leven wordt gesymboliseerd door de hevige wind. De verrezen Heer wil hen nabij zijn, maar ze kunnen niet geloven. Pas als ze Jezus als de Verrezene in hun midden opnemen bereiken ze de oever. Het verhaal van de broodvermenigvuldiging en de felle tegenwind hebben met elkaar te maken.

Besluit

Op een ongehoord creatieve manier vertelt Johannes aan zijn gemeente het bekende verhaal van de broodvermenigvuldiging. Dat was reeds 20 à 30 jaar bekend, dankzij de drie andere evangeliën. Johannes hervertelt het vanuit zijn Joodse perspectief. In de figuur van Jezus maken de christenen opnieuw de Uittocht mee. Door en in zijn Persoon herbeleeft men de trouw en liefde van God. Het was dank zij de woorden en daden van de aardse Jezus, maar vooral door de ervaring van zijn verrijzenis dat die eerste christenen ontdekten dat Uittocht, leven en leven over de dood heen tezamen verwezen naar Gods kracht. De Uittocht, de ervaring van de leerlingen en het ongeloof en angstig zoeken van de geloofsgemeente verwijzen naar elkaar. Johannes wil zijn gemeente en ook ons terug in contact brengen met die sterkste ervaringen van nabijheid en vertrouwen.

Homilie

Ik denk dat ik veel verbeeldingskracht van jullie vraag om dit verhaal eens met heel andere ogen te lezen. Enerzijds kun je zo'n wonderverhaal niet meer lezen als de objectieve weergave van een gebeurtenis. De strookt niet met ons nuchter bewustzijn. Het klopt ook niet met het beeld van Jezus alsof die als een soort stuntman mensen met verstomming sloeg om ze vervolgens tot geloof te brengen. De vraag is natuurlijk of dan nog iets overeind blijft, of het zin heeft om dit verhaal nog te lezen. Ik denk van wel want eens ontdaan van allerlei magische invullingen komt een sterk troostende en krachtige boodschap naar voor. Om dit te verduidelijken moet ik even een stap terug zetten. Hoe hebben diegenen die gefascineerd waren door de persoon van Jezus hem bezien?

In het optreden van Jezus, in zijn spreken en omgaan met mensen, herkenden sommigen de situatie waarin ooit hun voorvaderen hadden verkeerd. In zijn persoon kwam de kracht van God zoals toen opnieuw tot leven. Het was alsof aan een lange tijd van verlangen en onderdrukking een einde kwam. Maar niet alleen in het concrete handelen van de aardse Jezus zag men Gods optreden. Bovenal ging men geleidelijk zijn kracht en grootheid vermoeden na de dood van Jezus. Zijn verrijzenis was niet meer of minder dan de voltooiing van de Uittocht. Alle verhalen samen: de Uittocht, de vinden van het manna, de doortocht door de Jordaan en het vinden van een thuisland, het optreden van Jezus en zijn overgave aan God tot in de dood, dat alles werd teken van Gods nabijheid in de geschiedenis van iedere gelovige. In het verhaal van de broodvermenigvuldiging weeft Johannes dat alles tezamen tot één gelovig verhaal. Indirect verwijst het verhaal ook naar onze tijd en gaan wij in diezelfde heilsgeschiedenis staan als wij met elkaar het brood breken en delen.

Hoe Johannes dit doet kunt u lezen in de korte commentaar bij de tekst.
Bij wijze van afronding had ik de aandacht nog willen trekken op één kleine figuur in het verhaal. De kleine jongen aan de kant met in zijn mand 5 broden en 2 vissen. Waarom moest Johannes hem zo nodig vermelden en wat moet hij daar niet bedremmeld hebben staan ronddraaien bij al die commentaar van volwassenen? Wilde hij alleen maar het contrast beschrijven tussen het dagelijkse kleine leven en de grootheid van Jezus of dacht hij aan sommigen van zijn gemeente die zich van nul en geen betekenis voelden en altijd aan de kant bleven staan? Een beetje zoals je het ook vandaag velen hoort zeggen: wat kan ik bieden, wat heb ik aan deze gemeenschap te vertellen? En net die kleine jongen kreeg een belangrijke rol toebedeeld in het verhaal. Sint Paulus schreef aan zijn gelovigen in Korinthië:

Maar wat in de ogen van de wereld dwaas is, heeft God uitgekozen om de wijze te beschamen; wat in de ogen van de wereld zwak is, heeft God uitgekozen om de sterken te beschamen; wat in de ogen van de wereld onbeduidend is en wordt veracht, wat niets is, heeft God uitgekozen om wat wèl iets is teniet te doen. Zo kan geen mens zich tegenover God op iets beroemen. (I Kor. 1, 27-29)