Herderschap (2012)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden
HERDERSCHAP



In de eucharistie van vandaag wordt door de keuze van de eerste lezing alle nadruk gelegd op de slotzin van het evangelie: ‘Hij (Jezus) voelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder.’ Deze laatste woorden verwijzen ons naar het Oude of Eerste Testament (Num 27,17). Daar bidt Mozes dat na zijn dood God een leider over de gemeenschap zal aanstellen opdat die gemeenschap Been 'kudde zonder herder' zal worden. We vinden deze uitdrukking ook elders in het Eerste Testament (1 Kon 22,17; 2 Kron 18,16). Daar staat dat de profeet Michajehu heel Israël ziet als 'verstrooid over de bergen als schapen zonder herder'. De herder is de voorganger, die de kudde de weg wijst naar het nodige voedsel. Jezus is de herder bij uitstek, die de menigte voedt met woord en brood.

Kijken wij naar het evangelie van vandaag. Er is kennelijk    Jezus van Nazaret niets to veel als het om mensen gaat. Ook al komt het Hem en zijn leerlingen toe, wat uit to rusten en tot zichzelf to komen, zijn bewogenheid om mensen is altijd weer sterker. Het is alsof er haast bij is en er zoiets bevrijdends in Jezus’ verschijnen voelbaar wordt, dat mensen zich gewoonweg opdringen. Het zou to wensen zijn, dat ook wij ervaren hoezeer het woord en het brood van Jezus onze honger en dorst naar gerechtigheid kunnen voeden.

Als wij het evangelie van de evangelist Marcus goed beluisteren, lijkt het erop, dat het goede en bevrijdende van de goede, de blijde boodschap zich wil verspreiden als een vuur. Zou God zozeer om ons mensen bewogen zijn, dat er geen tijd meer is om to rusten, totdat onze wereld zindert van menslievendheid die ons mensen tot zusters en broeders maakt?
De bekende schrijver Michel van der Plas schrijft over de goede herder:

De goede herder zit niet in zijn stal
tussen de schatten van zijn zekerheiden
op de kussens van de wet.
Hij weidt zijn schapen en hij volgt ze in zijn dal.

Hij leest niet luid uit de wetsrollen voor,
zetelend, door de open deur. Hij slaat
ze niet, met strenge stem en staf,
hij gaat ze na, liefdevol oog en oor.

Hij zit niet op een kardinale troon -
als God almachtig oordelend ten toon:
hij blijft niet bij de makke schapen staan;
hij trekt, omdat zijn hart niet slapen kan,
de diepte in naar het zoekgeraakte lam,
al gaan zijn kleed, zijn kruis, zijn trots eraan.

De goede herder scheldt de schapen niet
die hem in 't lage land zijn toevertrouwd.
Hij knielt bij hen als voor 't geknakte riet.
Hij doet ze weten dat hij van ze houdt.

Hij bindt geen zware lasten tot een pak
dat op hun schouders weegt, kommer en kwel.
Hij wijst de hemel aan als onderdak.
Hij maakt ze niet tot kinderen van de hel.

Hij wekt ze op, hij zet ze recht, hij redt;
hij maakt de fraaie riem met zijn gebed
niet breder en zijn mantelkwast niet groot.
Hij is niet als een witgepleisterd graf;
hij zift geen muggen uit; hij is geen laf
Jeruzalem dat de profeten doodt.

Zusters en broeders. Ik wens ons allen zo'n herder en zulke herders toe. En mogen wij zo herders zijn voor elkaar.