Zusters en broeders,
In de eerste lezing en in het evangelie horen we drie prachtige verhalen over de werking van de natuur. Het zouden scheppingsverhalen kunnen zijn, want alle drie vertrekken ze van iets heel kleins dat stevig moet groeien om zinvol te worden. Een minitwijgje groeit uit tot een hoge ceder. Een graantje wordt een halm met aren vol graan dat geoogst kan worden. Een pietluttig klein mosterdzaadje groeit uit tot een boomstruik die groter is dan alle andere tuingewassen. En ze hebben ook iets gemeenschappelijks, namelijk dat ze vruchtbaar zijn of beschutting bieden aan alle gevogelte. Ze zijn er dus niet voor zichzelf, maar voor anderen.
Zo is het Rijk Gods, zegt Jezus in het evangelie. Het begint heel klein, maar het groeit gestaag verder. Dat is een prachtig beeld dat aantoont dat God het grote niet nodig heeft, maar het kleine verheft. Een beeld dat een boodschap is voor ons: om mee te werken aan het Rijk Gods moeten we geen grote en indrukwekkende dingen doen, en ook niets spectaculairs, en zeker niets gewelddadigs, maar eenvoudige, onopvallende, rustige dingen.
Dat is wat God, wat Jezus van ons verlangt: dat we stevige bomen worden die beschutting bieden aan onze medemensen, aan de natuur, aan het milieu, aan heel de schepping. Maar we kunnen ook een zaaier zijn. We moeten dat niet dag en nacht zijn, maar vertrouwen op de kracht van het zaad dat zijn tijd moet hebben. De kracht en de tijd die nodig zijn om van woorden van liefde en vrede daden te maken die blijvend zijn. We moeten daarbij zeker niet de fouten maken die we maken met de natuur en het milieu. Fouten die alles kapot krijgen, die onze inzet vernietigen, die relaties breken, die het vertrouwen uitroeien. Nee, we moeten Gods en Jezus’ woorden en daden van liefde en vrede in volle kracht laten werken zonder ons te willen moeien, zonder opdringerig te zijn, zonder te denken dat we alles beter weten en dat onze inzet te nemen of te laten is.
Dat is niet altijd gemakkelijk, want we worden geconfronteerd met heel veel problemen. We zien de leegloop in de kerken, we hebben vreselijke dingen van geestelijken moeten verwerken, we zien de oorlogen in Europa en Azië, we zien de ziekelijke polarisatie die meer en meer een bedreiging wordt voor de democratie. En door het vreselijke wangedrag van gevaarlijke gekken zien en ervaren we de groeiende angst voor een nieuwe wereldoorlog.
Tegen dat alles kunnen we alleen de kracht van ons geloof stellen. Het geloof in de onverwoestbare liefde van God die altijd opnieuw het zaad van liefde en vrede zal laten zegevieren.
Zusters en broeders, we hoorden prachtige beelden in de eerste lezing en in het evangelie. Maar het mag niet bij die beelden blijven. We moeten ons inspannen om granen en gastvrije, liefdevolle ceders en mosterdstruiken te worden, vol liefde voor onze medemensen. Granen, ceders en mosterdstruiken die vruchten voortbrengen die de groei van het Rijk Gods bevorderen, en van de wereld een hemel op aarde maken. Een hemel van liefde, vrede en vreugde. Amen.