De woudreuzen buigen hun kruin (ps. 96)

 

Van de bomen leren

De bomen zijn onze groene longen. Er zijn zoveel verschillende soorten bomen. Mensen trekken overeenkomsten tussen bomen en medemensen. De ene vinden ze maar een teer plantje, de andere een stoere eik. De kerstpoëzie looft de dennenboom om zijn trouwe naalden. Linden geven lommerte bij de veldkapel.

Op een erf verhalen bomen van hun vroegere eigenaars. Roland van Rostenberge zorgde ooit voor een vakantieboekje van de Rots, jarenlang het maandblad van de LOSP. Het gaf het de titel: Bidden tussen de bomen. Mediterend over de rust en de groei van bomen bezong  hulpbisschop Eugeen Laridon  de lof van de vriendschap in zijn bundel: Vrienden zijn als bomen. 

Vrienden

zijn als bomen,

ze wachten

tot je nog eens langs komt

en ze zijn onverstoorbaar

als je wegblijft.

Ook na maanden afwezigheid,

kan je de draad

weer opnemen,

omdat ondertussen

niets werd  afgebroken. 

Vrienden

zijn als bomen

op een goede afstand

van elkaar geplant.

Zo moeten ze elkaar niets betwisten,

ze kennen ook geen afgunst

maar nodigen wel elkaar uit

om hoger te groeien.

 

Vrienden

zijn als bomen

en bomen buigen niet

maar wuiven.

Eugeen Laridon

De opstellers van het Geloofsboek leerden eveneens van de bomen, toen zij het hoofdstuk schreven over de sacramenten. Deze zijn de grote beuken van het geloof. Opdat deze niet zouden omwaaien, moeten ze omgeven zijn door vele dagelijkse uitdrukkingen van geloof, hoop en liefde. “Zelfs reusachtige beuken zijn weerloos als ze alleen komen te staan en niet langer beschermd zijn door andere bomen en struiken, die bij de aanleg van de snelweg zijn weggekapt” (Geloofsboek, p. 94).

Een boom heeft zijn geschiedenis, weer te vinden in zijn nerven en ringen. Hij heeft tijd nodig om te groeien en hij kan zoals de olijfboom en de ceder heel oud worden. De volksmond zegt over de notelaar en over wie hem geplant heeft: “Boompje groot, manneke dood.” Een Chinees spreekwoord drukt het fijner uit:

Denk je aan een jaar,
leg dan zaden in de grond.

Denk je aan tien jaar,
plant dan een boom.

Denk je aan een eeuw,
breng dan een mens groot.

De Bijbel maakt herhaaldelijk gebruik van de bomen, de struiken en de gewassen om te vertellen over Gods handelen met de mensen. In het Boek Rechters vertelt Jotam aan de burgers van Sichem het sprookje over de bomen die een koning willen kiezen (Rechters, 9,7-15).

Wijsheid levert meer op dan zilver, geeft meer profijt dan goud, is kostbaarder dan edelstenen. Ze is een levensboom voor wie haar omhelst, wie haar omarmt mag zich gelukkig prijzen” (Spreuken, 3, 14-18).

Als een ceder op de Libanon verhief ik mij (Sir. 24,13)

De psalmisten nemen ons nu en dan mee ver weg, naar de bergen. Ze richten onze ogen op de Hermon en de Libanon (ps. 42). 63 maal wordt Libanon vernoemd in het eerste Testament. Zijn ceders spraken tot de verbeelding. David en Salomo gingen er hout halen voor hun paleizen en tempel (1 Kon 5,20). Niet alleen zij. Ooit was het land helemaal beplant met ceders. Nu zijn er twee plekken waar toeristen heen trekken om een bosje ceders te zien.

Libanon, het land van de ceders. De ceder siert de vlag van het land, dat pas sinds 1943 onafhankelijk is. Het is een boom die langzaam groeit, heel oud wordt en een hoogte van meer dan 30 meter kan bereiken. Hij geldt als symbool van grootheid en macht (Bijbels Woordenboek).

Wanneer de jaren toenemen, zorgen de verzen van ps. 92 voor een frisse klank: “De vromen schieten als palmbomen op, als Libanon-ceders gedijend. Zij zijn geplant bij het huis van de Heer, zij komen tot bloei in Gods voorhof. Ook als ze reeds oud zijn, dragen zij vruchten, zij blijven sappig en fris. Zij wijzen uit hoe rechtvaardig de Heer is, mijn rots, in Hem is geen onrecht.”

Ezechiël spreekt over de rol en de toekomst van het koningshuis van Israël en over dit van gans het volk aan de hand van het prachtige beeld van de hoge ceder en het kleine twijgje. “Het kleine wordt groot, zegt God, omdat ik het verzorg en erover waak. Ik, de Heer, laat de sappige boom verdorren en ik breng de dorre tot leven” (Ez. 17,22-24).

Jezus kent de teksten van de profeten. Hij gebruikt ze om de groei van het Rijk Gods uit te drukken. Het Rijk Gods is bij Jezus niet zo overweldigend als de hoge ceder, maar het bevat de grote dynamiek die het kleinste aller zaden doet groeien tot een tuingewas met grote takken, zodat de vogels in zijn schaduw kunnen nestelen (Mc. 4,26-34).

De wet van de tijd

God is een planter. Hij legt zijn tuin aan. We mogen erin groeien. We loven, prijzen en danken de Heer om wat leeft en groeit.

God heeft als planter met ons geduld. Hij eerbiedigt de tijd van de groei. Tuiniers en landbouwers weten dat niets vanzelf groot wordt en mooie vruchten zal opleveren. Daarom verzorgen ze de velden en wat er op groeit. Ze wieden en ze snoeien. Als je God alleen aan het werk laat, zei de boer tot de onkundige stedeling, dan krijg je enkel onkruid. God neemt het werk niet uit onze handen en doet het geenszins in onze plaats.

Met zijn parabels, ontleend aan de landbouw, houdt Jezus ons voor om ons ongeduld te laten varen. Hij vraagt er op te vertrouwen dat het graan groeit terwijl de boer slaapt. Wij moeten niet aan de grassprietjes trekken opdat ze vlugger zouden groeien. Ouders hebben graag dat hun kinderen vlug groot zijn en geraken in de war wanneer hun kinderen de onvermijdelijke groeicrisissen doormaken. Ouders kunnen goede voorwaarden scheppen voor de opvoeding van hun kinderen. Maar zij alleen bepalen niet de groei en het resultaat ervan.

Tijdens de nacht, bij rust en in de vakantie kunnen goede dingen rijpen. God geeft het zijn beminden in de slaap. Maar eenmaal wakker, moeten we dan toch aan de slag. Spirituele meesters waarschuwen voor activisme.

Paus Joannes XXIII had wellicht het woord van Jezus voor ogen over de boer die slaapt. Hij zag in de eerste maanden van zijn pontificaat zoveel problemen afkomen op de opvolger van Petrus. Zijn slaap leed er onder. Gelukkig kreeg hij de inval. “Paus Jan, neem jou niet te ernstig op.” Sindsdien kon hij alweer rustig slapen. Engelen kunnen vliegen, omdat ze zich licht opnemen. Mensen blijven gezond als ze rustig kunnen slapen. Paus Franciscus zou het stellen met vijf uren slaap en met een middagsiësta van 40 minuten.

Hopelijk worden ze in hun slaap niet opgeschrikt door bomen die vallen en uitgerukt worden. De windhoos van zaterdag 25 januari 2014 kort na 20 uur heeft in Caritas/Melle een aantal van de mooie bomen geveld. De drie ceders tussen het hoofdgebouw en het cafetaria verloren hun takken. Drie dagen later zijn ze tot brandhout afgezaagd. Enkele uren volstaan om op te ruimen wat jarenlang is gegroeid.  

De stem van de HEER splijt ceders,

de HEER splijt de ceders van de Libanon.

Opspringen doet hij de Libanon als een kalf

en de Sirjon als het jong van een wilde stier.

 

De stem van de HEER ontbrandt in vurige vlammen,

de stem van de HEER brengt de woestijn tot beven,

beven doet de HEER de woestijn van Kades.

 

De HEER heeft zijn troon boven de vloed,

ten troon zit de HEER als koning voor eeuwig.

De HEER zal macht aan zijn volk verlenen (psalm 29).

 

Ik heb een takje van deze ceders opgeraapt. Maar het zal me niet lukken om het, zoals Ezechiël wenst, op een hoge berg te planten.