Om het vol te houden in een wereld vol spanningen zijn sterke zenuwen nodig. Jezus moet die wel gehad hebben. Zijn woord en optreden heeft velen geraakt, maar hij had ook tegenstanders, mensen die hem spioneerden en mensen die niet met hem akkoord waren. Die waren er al in Galilea, maar de spanningen nemen toe wanneer hij in Jeruzalem komt en er optreedt in de tempel en er reageert tegen hen die de tempel met hun gesjacher ontheiligen (Mt. 21, 12-13).
De hogepriesters en oudsten vragen waarop hij zich kan beroepen om zo te handelen. Hij interpelleert hen op hun houding tegenover Johannes de Doper, die opkwam voor de gerechtigheid. Iets wat Jezus zelf deed. Tollenaars en zondaars, vrouwen van slechte faam hebben zich bekeerd, maar de Farizeeën niet.
Twee zonen
Jezus doet hen nadenken over hun gedrag met te vertellen over twee zonen, twee broers. Hun vader vraagt hen in zijn wijngaard te gaan werken. De ene antwoordt ‘ja’, maar gaat niet. De tweede zegt eerst ‘neen’ en trekt naderhand toch naar de wijngaard.
Bij deze vraag is het duidelijk dat ’doen’ belangrijker is dan ‘beloven’. Geen woorden maar daden. Op de vraag “Wie van de twee heetf nu de wil van zijn vader gedaan” kan je alleen maar antwoorden: “de laatste”. Maar daarmee heeft Jezus zijn tegenstanders schaakmat gezet. Zij krijgen nogmaals te horen dat ze geen geloof geschonken hebben aan de prediking van Johannes de Doper. Deze had al harde woorden voor de Sadduceeën en de Farizeeën die naar hem kwamen om gedoopt te worden, maar geen vruchten voortbrachten die passen bij een bekering (Mt. 3,7-9).
Jezus heeft wel alle lof voor de tollenaars en de ontuchtige vrouwen, die ingingen op de boodschap van Johannes. Jezus herbevestigt hiermee de aandacht die hij zelf had voor tollenaars en zondaars (Mt. 9, 9-13).
Hij werkt in de lijn van Johannes de Doper en doet nog meer. Zoals Johannes krijgt Jezus kritiek, maar hij blijft trouw aan zijn zending. Toen Jezus nog in Galilea was, getuigde hij over de grootheid van Johannes de Doper. Hij besloot zijn getuigenis met deze woorden: “Johannes komt, eet niet en drinkt niet, en ze zeggen: Hij is van de duivel bezeten! De Mensenzoon komt, eet en drinkt wel, en ze zeggen: Kijk die gulzigaard en wijndrinker, de vriend van tollenaars en zondaars! Maar de wijsheid vindt haar rechtvaardiging in haar werken” (Mt. 11,18-19).
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Met zijn voorbeeld van de twee zonen wijst Jezus op de persoonlijke verantwoordelijkheid. Hij heeft mensen voor ogen die kunnen veranderen, zich herpakken en vernieuwen. Wellicht is het daarom dat op deze zondag de lezing uit het Oude Testament ontleend is aan de profeet Ezechiël, een man die leefde tijdens de ballingschap. In zijn teksten is er aandacht voor de persoonlijke verantwoordelijkheid en over daden, waarvoor een mens kan gestraft of beloond worden (Ez. 18,26-28). Het getuigt van een geloof dat een mens zich kan bekeren, een ommekeer meemaken.
De vader is in zijn wijngaard niet geholpen door de goede voornemens van zijn zoon, die belooft maar niets doet, maar wel door de inzet van de tweede. Zo zei Jezus in zijn Bergrede: “Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het koninkrijk der hemelen, maar hij die de wil doet van mijn Vader in de hemel” (Mt. 7,21). Jezus, Hij neemt wel in zijn rijk allen op die wat gedaan hebben voor de geringsten van zijn broeders en zusters (Mt. 25,40).
Het ja van Jezus
Naast de ja-zegger die niet handelt en de neen-zegger, die nadien toch gaat is er de man en de vrouw die ja zeggen en hun taak opnemen. Wij kijken op naar Jezus. De apostel Paulus noemt hem het ‘ja’ van God (2 Kor. 1,20). Jezus heeft zich helemaal gegeven om verbonden te zijn met zijn medemensen, ja met de allerzwaksten (Fil. 21-5). Paulus geeft daarmee de raad om zoals Jezus te werken aan samenhorigheid. Hij reikt ons de woorden aan van een heel oude hymne over Jezus, die zichzelf ontledigd heeft. Het is de hymne die de sfeer bepaalt van elke Goede Week.
Ons ja?
Jezus nodigt ons uit om te gaan werken in de wijngaard. Hij rekent op de inbreng van elkeen van ons. Misschien zeggen we ‘ja’, maar blijft het bij woorden? Of hebben wij ‘neen’ gezegd en hebben wij ons dan later bekeerd?
“Wie zich heeft gebogen voor wat Hij geboden heeft, die zal Hij ook verhogen zowaar Hij eeuwig leeft” (ZJ 589).
De 107
Er zijn er die iets doen.
Er zijn er die niets doen.
Er zijn er die denken dat ze iets doen.
Er zijn er zeven die iets doen.
Er zijn er twintig die discussieren over wat die zeven doen.
Er zijn er tachtig die de schouders ophalen als die zeven iets doen.
Het gebeurt dat een der honderd de manier komt uitleggen aan één der zeven hoe hij het zou moeten doen.
Eén der zeven is het dan plots inwendig beu, maar uitwendig houdt hij de glimlach.
En hij zwijgt, want hij heeft niet de gewoonte te veel te praten.
Ten andere, hij heeft iets te doen.
Eugene Mattelaer
Van dezelfde auteur:
Nooit de moed opgeven
Kun je niet vliegen, loop
Kun je niet lopen, ga
Kun je niet gaan, kruip
Maar blijf nooit stille staan
Nooit dalen, altijd opgaan
Kun je niet lachen, glimlach
Kun je niet glimlachen, wees toch blij
Kun je niet blij zijn, wees tevreden
Maar nooit de moed opgeven
En immer voorwaarts streven