Je broer en zuster behouden (Mt. 18, 15-20)

 

De pater overleed kort na zijn tachtigste verjaardag. In het ziekenhuis vertelde hij over zijn kloosterleven. De drie kloostergeloften waren voor hen geen last. Maar, wat moeilijk was, dat was het leven in gemeenschap. Samenleven van mensen, elk met een eigen karakter, eigen herkomst, eigen inzichten en inzet is een opgave.

 

In het verleden was er een pater die zodanig veel mopperde dat hij op school twee bijnamen meekreeg: Grollenberg en Klagenfurt” (Bart Demyttenaere, Tussen de regels. Achter de muren van een slotklooster, p.49).

 

 

Waar mensen leven wordt er gemenst. Waar gehakt wordt, vallen spaanders, ook binnen kerken en in religieuze gemeenschappen. Lucas schetst een mooi beeld van het leven in de eerste gemeente. “Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood met elkaar thuis en gebruikten hun maaltijd in een geest van eenvoud en vol vreugde” (Hnd. 2,46). Toen het aantal leerlingen toeman, ontstond toch tussen de Griekstaligen en de Aramees sprekende een conflict, dat de apostelen hebben kunnen opvangen door in het midden van broeders en zusters zeven personen te kiezen, die de zorg zouden opnemen voor de gemeenschappelijke maaltijden (Hnd. 6,1-4).

 

 

Conflicten in de jonge kerk

 

Ook de gemeenschap, die Mattheus voor ogen heeft kent conflicten. Zij bestaat uit Joden, die christen zijn geworden en in Palestina en Syrië leven. Wanneer Mattheus zijn evangelie schrijft, hebben de christenen al een aantal vervolgingen en interne crisissen achter de rug. Hun groep ontstaat binnen Israël, maar wordt door de leiders van Israël bekampt. De groep heeft zich nog niet van Israël losgemaakt. Dit zal gebeuren na de verwoesting van de tempel en nadat de Farizeeën binnen het judaïsme meer gewicht krijgen. De evangelist Mattheus heeft zowel het leven en de boodschap van Jezus voor ogen als de moeilijkheden en de inzet van de gemeenschap waartoe hij behoort. We zitten met Mattheus zowel op het einde van de jaren twintig als in de jaren tachtig.

 

 

Mattheus heeft de toespraken van Jezus in vijf groepen ingedeeld. De vierde toespraak van Jezus, die gans het achttiende hoofdstuk omvat, is gekend als de “kerkrede” of als “de rede over de broederlijke en zusterlijke gemeenschap”. Vooraan in deze toespraak staat het woord van Jezus: “Ik verzeker jullie als je niet verandert en wordt als dit kind, dan zal je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan” (Mt. 18,3). Het gaat in deze kortere toespraak om meer dan de kerkelijke ordening en de kerktucht. Het gaat om de verantwoordelijkheid van de gemeente voor de kleinen en de zwakken, voor wie verloren dreigt te lopen en verward geraakt. Hiertoe behoren de zondaars, die om vergeving vragen en die de

 

gemeenschap probeert terug te winnen.

 

 

Met tact

 

Aan de woorden van de broederlijke en zusterlijke vermaning gaat het verhaal vooraf van Jezus over de zoektocht naar wie verloren is. In een gemeenschap komen conflicten voor en steken zonde en kwaad de kop op. Hoe gaat men ermee om?

 

 

De zorg om stamgenoten was bij de Joden bekend. In het boek Leviticus staat deze regel: “Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je door je te wreken of wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de Heer” (Lev 19,17–18). Mattheus vermeldt verschillende stappen bij een broederlijke berisping. Deze bestonden zeker bij de groep van Qumran. Ze wijzen op tact, eerst onder vier ogen, dan met meerdere. Zo dit niet lukt, wordt gans de gemeenschap er in betrokken. Deze omzichtigheid mag geen toedekken zijn van het kwaad. De pijnlijke voorvallen met misbruik bevragen deze procedure. Het kwaad, waarbij anderen slachtoffer zijn, moet worden aangeklaagd en gerechtelijk behandeld. Het is niet altijd de broer of zus die ons durft aanklagen, maar ook wie buiten staat en leeft in de burgerlijke maatschappij.

 

 

Je broer terechtwijzen onder vier ogen of in kleine groep kan meer moed vergen dan hem in het openbaar terecht te wijzen. Het is gemakkelijker om achter iemands rug te babbelen dan om oog in oog met de persoon te staan en je mening eerlijk te verwoorden. De zorg om je broeder en zuster te behouden moet voorop staan zonder daarbij aan de waarheid en de eerlijkheid te kort te doen. Zo dit alles niet lukt, valt de moeilijke en pijnlijke de beslissing om de persoon uit de gemeenschap uit te sluiten. De uitdrukking dat wie gezondigd heeft en uitgesloten wordt, moet beschouwd worden als een heiden en tollenaar komt vreemd over in de mond van Jezus. Hem werd juist verweten dat hij vriend was van tollenaars en zondaars.

 

 

De vermaning en de waarschuwing zijn vormen van christelijke liefde. Het houdt ook in dat wij zelf bereid zijn naar een broer en zus te luisteren. Spreek niet over de splinter in andermans oog wanneer je de balk in eigen oog niet ziet!

 

 

Uitsluiting (excommunicatie) komt pijnlijk over en is in contradictie met het zoektocht naar het verloren schaap. Een groep kan iemand tot zwart schaap uitroepen om het dan uit te stoten. Affiches in een kiescampagne van de Zwitserse politicus Blochner gingen ooit die richting uit.

 

 

Excommunicatie

 

De dynamiek van het verhaal van Jezus als de goede herder houdt niet in dat je eerst iemand moet uitstoten om hem daarna terug op te nemen. Hij die het verlorene opzoekt, vraagt niet om iemand uit te sluiten. Hij had toch vroeger de gelijkenis verteld over het onkruid tussen de tarwe en gezegd dat beide samen mochten opgroeien om ze dan bij de oogst te scheiden en uit elkaar te houden.

 

 

De excommunicatie roept de herinnering op aan de tijdelijke uitsluiting van de zondaar en de opgelegde boetetijd met de daarop volgende verzoening. Vaticanum II heeft een einde gemaakt aan de wederzijdse excommunicatie van de kerk van Rome en de kerk van Byzantium. De excommunicatie vergrootte de scheuringen in de christenheid. Het terugvinden van je broeder en zuster is het voornaamste.

 

 

Twee of drie

 

Jezus pleit voor gemeenschap. Een christen mag niet alleen staan. Een gemeenschap begint met twee, drie personen. Jezus garandeert dat hij in ons midden is. Hij zal helpen om onze broeder en zuster te behouden en om bekommerd te blijven over hun band met de gemeenschap en met Jezus;

 

 

Met zijn uitspraak “Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden “ zorgt Jezus voor een lage drempel. Deze ligt lager dan bij een joodse dienst. Daar zijn tien volwassen mannen vereist om geldig een gebedsdienst te houden. Dit getal heeft wellicht zijn oorsprong in de bede van Abraham ten tijde van Gomorra en Sodom. Omwille van tien rechtvaardigen zou God die steden redden.

 

 

Waar mensen bidden, daar is de Heer aanwezig. Hij vraagt nooit: ‘met hoe velen zijn jullie?’ Hij verzekert ons dat hij aanwezig is ook al is de groep klein en zijn er maar “twee die eensgezind bidden tot zijn Vader in de hemel.” Dit is een bemoedigend woord, waar we echter geen beroep mogen op doen als gemakkelijke troost of om ons in een kleine kring op te sluiten. Jezus is gekomen voor velen en zijn woord kan elke mens ten goede komen. In een tijd van inkrimping denken we misschien aan de groep tien kleine negertjes. Elke dag valt er eentje af totdat ze opnieuw beginnen en groeien.

 

 

Draag zorg voor elkaar. “Wees elkaar niets schuldig, behalve de liefde” (Rom. 13,8).Wij zien er vaak tegen op om een broeder en zuster aan te spreken in een tijd waar elk zelf uitmaakt wat hij of zij willen.

 

 

Wij mogen niet de weg opgaan van Kaïn, die wanneer de Heer hem vroeg naar zijn broer Abel antwoordde: “Dat weet ik niet. Moet ik soms waken over mijn broer” (Gen. 4,9). Wij zullen trachten de oproep van Ezechiël op te volgen en trouwe wachters (Ez. 33,7) zijn in de wijngaard van de Heer.