Kleingelovige, waarom twijfelt ge?

Beste kleingelovigen,

Ik hoop dat ik, door u zo aan te spreken, niet op gevoelige tenen heb getrapt, maar ik doe dat naar aanleiding van het evangelie van vandaag.

Wij zijn het allemaal gewoon om als gelovigen te worden aangesproken. Want we geloven toch allemaal, we zijn allemaal Christen, en we bidden ook elke week weer onze geloofsbelijdenis. We geloven dat God de wereld heeft geschapen, dat Jezus Christus mens geworden, gestorven en verrezen is. Wij zijn allemaal gelovige mensen, toch zeker volgens onze eigen maatstaven. 

Maar, wanneer ik het evangelie van vandaag lees, dan ben ik er helemaal niet meer zo zeker van dat onze maatstaven ook die van Jezus zijn. Naar onze begrippen is Petrus, één van de grote figuren van onze Kerk, toch ook een echt voorbeeld van geloof! Hij was het toch die voor het eerste een echte geloofsbelijdenis heeft uitgesproken! Hij was het die zei: „Ik geloof dat Gij de Messias zijt, de Zoon van de levende God.“  Naar onze maatstaven is dat toch wel geweldig, of niet?  

Maar voor Jezus lijkt het feit dat Petrus hem voor Gods zoon houdt, dat hij aan het leven na de dood en aan de verrijzenis op de laatste dag gelooft nog niet genoeg. Want het brengt Jezus er nog niet toe om te zeggen: “Ja, jij bent echt een gelovig mens!”  

Het geloof dat Jezus van ons mensen verwacht is blijkbaar toch nog iets heel anders. Jezus zegt: “Vertrouw mij, geloof mij! Geloof me dat ik er ben wanneer je me nodig hebt, dat ik je nooit in de steek zal laten! Wees niet bang, laat je door niets in de war brengen, ook niet door dingen die je niet begrijpt. Laat je door niets of niemand van je geloof afbrengen. Geloof me, dat ik alles in jouw leven, hoe pijnlijk het ook mag uitvallen, dat ik alles ten goede zal keren.”  

Dat geloof had Petrus niet, en ook geen enkele van de leerlingen die met Jezus rondgetrokken waren. Ze zaten bibberend van angst in de boot, en toen Jezus over het water naderbij kwam, dachten ze dat Hij een geest was. En toen Petrus, onstuimig en voortvarend als hij was, uit de boot stapte, liet hij bijna onmiddellijk de moed terug zakken, was zijn geloof terug weg en begon hij weg te zinken. Zoals Jezus het zich voorstelde, zo geloofde op dat ogenblik geen enkele van zijn leerlingen.  

En ik? Kan ik het zo geloven?  Mijn geloof moet toch wel veel en veel kleiner zijn, zo klein als een minuscuul mosterdzaadje. Anders zou ik toch bergen moeten kunnen verzetten, al waren het misschien ook alleen maar die hoge bergen van mijn eigen moedeloosheid. Als ik werkelijk het geloof had waar Jezus over spreekt, zou ik me dan ook telkens weer afvragen wat voor zin iets heeft? Zou ik dan ook nog door zo veel twijfels en angsten worden geplaagd?  Neen, dat geloof waar Jezus het over heeft, dat heb ik ook niet. Ik ben zonder twijfel ook een kleingelovige, één van die mensen waar Jezus voortdurend tegen zegt: “Gij kleingelovige, waarom ben je zo bang, waarom twijfelt ge?”  

Ja, ik ben ook een kleingelovige! Maar God zij dank ken ik het evangelie van vandaag. God zij dank weet ik dat Petrus er ook zo een was. En God zij dank verzwijgt ook de Bijbel op geen enkele plaats dat niet één van Jezus leerlingen het geloof bezat waar onze God aan denkt. 

Ik ben me er gelukkig wel van bewust dat die God van ons zich blijkbaar altijd omgeeft met kleingelovigen, en dat Hij Petrus al terug bij de hand had genomen, nog voor Hij hem om zijn kleingelovigheid terechtwees. God houdt blijkbaar van kleingelovigen.  

En misschien zijn er ook geen andere. Misschien moet ieder van ons een gans leven lang leren vertrouwen op die God en wordt hem dat geloof uiteindelijk door diezelfde God ook nog geschonken. Ben ik blij dat dat evangelie van vandaag bestaat. Want de kleingelovigheid van Petrus helpt mij om niet te vertwijfelen aan mijn eigen geloof. Ze helpt me om samen met Petrus te kunnen bidden: Heer, ik geloof maar een klein beetje. Help mij a.u.b. in mijn kleingelovigheid. Amen.